ECLI:NL:GHDHA:2016:4348

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
22-002097-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling van ongewenst vreemdeling die in Nederland verbleef

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte, die als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. De verdachte was eerder door de politierechter in Den Haag op 11 mei 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. De verdachte had op of omstreeks 19 juli 2013 in 's-Gravenhage verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan zijn terugkeer naar het land van herkomst, ondanks dat hem een laissez-passer was aangeboden. De verdediging voerde aan dat de verdachte door zijn psychische gesteldheid niet in staat was om Nederland te verlaten, maar het hof verwierp dit argument. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn status als ongewenst vreemdeling en dat hij het vreemdelingenbeleid opzettelijk had doorkruist. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest, en het hof verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

PROMIS
rolnummer 22-002097-15
parketnummer 09-797224-13
datum uitspraak 7 maart 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 mei 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte alias verdachte],

geboren te [plaats] (Frankrijk) op [dag] 1973,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 februari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2013 in 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 juli 2013
in 's-Gravenhage, in elk gevalin Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist
of ernstige reden had te vermoedendat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000
, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift,tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op overmacht toekomt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd – zakelijk weergegeven - dat het voor de verdachte onmogelijk is om Nederland te verlaten, nu de Algerijnse autoriteiten hem vanwege zijn slechte psychische gesteldheid geen laissez-passer afgeven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van zich in het dossier bevindende informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) d.d. 8 december 2015 stelt het hof ten aanzien van de verdachte het volgende vast.
  • De DT&V heeft tientallen gesprekken met de verdachte gevoerd. In geen van die gesprekken heeft de verdachte kenbaar gemaakt te zullen meewerken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst;
  • De verdachte maakt gebruik van een groot aantal aliassen;
  • Hoewel de verdachte beweert de Franse nationaliteit te hebben, hebben de Franse autoriteiten reeds op
30 juli 2009 laten weten dat de verdachte in Frankrijk niet bekend is;
  • In augustus 2011 en oktober 2011 zijn bij de verdachte twee taalanalyses afgenomen. Uitkomst van die analyses is dat de verdachte niet de Franse nationaliteit heeft, maar vermoedelijk afkomstig is uit Algerije of Marokko. De verdachte weigert Arabisch te spreken en spreekt alleen Frans. De taal analisten zijn echter onafhankelijk van elkaar tot hun conclusies gekomen;
  • Op 6 juli 2012 is wederom een taalanalyse bij de verdachte afgenomen. Volgens de uitslag van die analyse is de spraak- en cultuurgemeenschap van de verdachte te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Algerije;
  • De verdachte beschikt niet over documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit en onderneemt geen enkele actie om documenten te achterhalen;
  • De verdachte heeft niet meegewerkt aan het invullen van verscheidene laissez-passer aanvragen;
  • De verdachte is sedert 2001 meermalen gepresenteerd bij de Marokkaanse, Franse en Algerijnse autoriteiten. Laatstelijk is de verdachte op
28 oktober 2015 bij de Algerijnse consul te Den Haag gepresenteerd. Aan de verdachte is een laissez-passer toezegging gedaan. Omdat de verdachte had aangegeven nog zaken met betrekking tot zijn (niet wettig erkende) dochter te willen regelen, heeft de consul hem voor dat doeleinde een termijn van zes maanden gegeven. Die termijn is echter op grond van informatie verstrekt door de DT&V verkort. Volgens die informatie heeft de dochter van de verdachte de Albanese nationaliteit en staat zij onder voogdij van Jeugdzorg, omdat haar moeder Nederland na een ISD-maatregel heeft verlaten. De dochter heeft een mentale en emotionele achterstand en heeft op humanitaire gronden een verblijfsvergunning verkregen. De verdachte zal nimmer de voogdij over zijn dochter krijgen. Na deze informatie te hebben ontvangen, heeft de consul bepaald dat op 28 januari 2016 een laissez-passer voor de verdachte kan worden afgehaald.
Op grond van het hierboven staande stelt het hof vast dat aan de verdachte op 28 januari 2016 een laissez-passer is verstrekt. Dat de verdachte die laissez-passer kennelijk niet heeft afgehaald, betreft een omstandigheid die onder zijn eigen verantwoordelijkheid valt.
Nu het hof heeft vastgesteld dat aan de verdachte een laissez-passer zou zijn verstrekt, mist het betoog van de raadsman feitelijke grondslag.
Het beroep op overmacht dient dan ook te worden verworpen.
Ten overvloede overweegt het hof dat op grond van de informatie van DT&V, zoals hierboven weergegeven, kan worden geconcludeerd dat de verdachte alles in het werk stelt om zijn terugkeer naar het land van herkomst te frustreren. Daarentegen is de stelling van de verdediging, inhoudende dat de verdachte te kampen heeft met psychische problemen, op geen enkele wijze onderbouwd en mitsdien niet aannemelijk geworden.
Ook om die redenen dient het verweer van de raadsman te worden verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Zodoende heeft de verdachte het vreemdelingenbeleid in aanmerkelijke mate doorkruist en het belang dat door het bevoegd gezag genomen beslissingen worden nageleefd – en daarmee het belang van de openbare orde – geschonden.
Het hof acht – alles overwegende – een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. H.M.A. de Groot en mr. H.A. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2016.
Mr. H.A. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.