ECLI:NL:GHDHA:2016:4345

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
22-000301-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake woninginbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van woninginbraak, gepleegd op 16 juli 2014 te 's-Gravenhage. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft blijk gegeven van geen respect voor het eigendom van anderen en heeft financiële schade veroorzaakt voor de bewoners van de woning.

Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf gemotiveerd. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000301-15
Parketnummer: 09-270859-14
Datum uitspraak: 1 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 januari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Marokko) op
[dag] 1975,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi aangevoerd dat de in verband met de strafzaak onder parketnummer 09-820233-13 van de verdachte afgenomen vingerafdrukken op grond van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen en het daarmee samenhangende Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden vernietigd hadden moeten worden nu de verdachte in bedoelde strafzaak in 2013 onherroepelijk is vrijgesproken. Mitsdien dient het resultaat van het in de onderhavige strafzaak met behulp van die vingerafdrukken verrichte dactyloscopisch onderzoek, als zijnde onrechtmatig verkregen, van het bewijs te worden uitgesloten en dient de verdachte, wegens het ontbreken van enig ander bewijs, van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Voor zover de raadsman met dit verweer een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, strandt het verweer reeds omdat het gegeven, dat is verzuimd om de in de strafzaak onder parketnummer 09-820233-13 van de verdachte afgenomen vingerafdrukken te vernietigen, geen vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek in de onderhavige strafzaak oplevert.
Buiten het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats voor bewijsuitsluiting op grond van vormverzuimen.
Naar het oordeel van het hof kan het door de raadsman gestelde verzuim niet tot de gevolgtrekking leiden dat daardoor in de onderhavige strafzaak een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate is geschonden dat de uitkomst van het dactyloscopisch onderzoek van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks16 juli 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen
één of meerdereeen geldbedrag
(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdachte heeft er daarmee blijk van gegeven geen respect voor het persoonlijke eigendom en de persoonlijke levenssfeer van anderen te hebben. Daarnaast heeft hij voor de bewoner(s) van de betreffende woning overlast en financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2016 niet eerder wegens het plegen van een misdrijf met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. H.J. van Kooten, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 april 2016.