ECLI:NL:GHDHA:2016:4300

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.203.794/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gijzeling in verband met achterstallige kinder- en partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot gijzeling van de man wegens achterstallige kinder- en partneralimentatie. De man was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin de vrouw verlof was verleend om de man in gijzeling te nemen voor een alimentatieachterstand van € 19.892,45. De man had vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, terwijl de vrouw concludeerde tot bekrachtiging.

Het hof heeft vastgesteld dat de man na de beschikking van het hof van 9 april 2014, waarin de partneralimentatie was verhoogd, enige tijd zijn verplichtingen is nagekomen, maar later in gebreke is gebleven. De vrouw had geen mogelijkheden om de alimentatie te verhalen via loonbeslag, wat leidde tot haar verzoek om lijfsdwang. Het hof overwoog dat gijzeling een ultimum remedium is en dat de man niet in staat was om de gehele achterstand in één keer te betalen. Het hof concludeerde dat het toepassen van lijfsdwang niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de man en zijn maandelijkse verplichtingen.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de vrouw afgewezen, met compensatie van de proceskosten. De beslissing houdt rekening met de financiële situatie van de man en het belang van beide partijen, waarbij de man zijn alimentatieverplichtingen blijft nakomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.203.794/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C09/517308/KG ZA 16/032

arrest d.d. 20 december 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. T.P. Sarneel te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.B. Epozdemir te ‘s-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 11 november 2016 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2016, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
In de appeldagvaarding heeft de man vier grieven aangevoerd en hij heeft daarbij zeven producties overgelegd.
Het hof heeft het verzoek van de man, de zaak als een spoedappel te behandelen, toegewezen.
De vrouw heeft ter rolzitting van 6 december 2016 een memorie van antwoord ingediend.
Vervolgens is de datum voor het wijzen van arrest bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld, is geen grief gericht, zodat het hof (mede) van deze feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vrouw verlof verleend om de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 en de beschikking van dit hof van 9 april 2014 ten aanzien van de daarin bepaalde kinder- en partneralimentatie ten uitvoer te doen leggen door middel van lijfsdwang en de man in gijzeling te doen nemen totdat de vordering van de vrouw op de man van € 19.892,45 ter zake de alimentatieachterstand tot en met 1 juli 2016 is voldaan, met dien verstande dat die gijzeling ten hoogste drie maanden zal duren. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bepaald is dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans deze zal afwijzen; met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, met bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het arrest.
4. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van het beroep van de man; met veroordeling van de man in de procedure, althans tot compensatie van de kosten.
5. Het gaat in deze zaak om achterstallige kinder- en partneralimentatie. Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding op 29 november 2013. Het hof heeft bij beschikking van 9 april 2014 bepaald dat de man met ingang van 29 november 2013 een partneralimentatie van € 969,- per maand dient te voldoen; deze was door de rechtbank bij beschikking van 22 augustus 2013 bepaald op € 425,- per maand, naast een bedrag aan kinderalimentatie ten bedrage van € 465,- per maand. De man werkt in loondienst bij een internationale organisatie. Het LBIO heeft de vrouw bericht, geen mogelijkheden te zien om de vordering vanwege achterstallige alimentatie te verhalen. Loonbeslag is niet mogelijk en andere verhaalsobjecten zijn er niet of zijn illusoir gebleken. Daarop heeft de vrouw de vordering tot lijfsdwang ingesteld.
6. Het hof ziet aanleiding de eerste drie grieven gezamenlijk te behandelen; deze betreffen alle de vraag of de voorzieningenrechter terecht de vordering tot het toepassen van lijfsdwang heeft toegewezen.
7. De man voert daartegen in deze grieven het volgende aan:
- de financiële lasten van de vrouw zijn verminderd nu zij een goedkopere huurwoning heeft verkregen;
- de man draagt maandelijks bij aan haar onderhoud zodat de schuld van de man niet verder oploopt; de vrouw ontvangt deze alimentatiebetalingen zowel voor zichzelf als voor haar dochter; het belang van de vrouw bij een directe betaling van de gehele achterstand ontbreekt dan ook, althans rechtvaardigt niet het toepassen van lijfsdwang;
- de man is niet in staat tot een onmiddellijke betaling van de achterstand; door toepassing van lijfsdwang zal de man ook niet in staat zijn nieuwe alimentatietermijnen te voldoen;
- de vrouw heeft afwijzend gereageerd op het verzoek van de man, na het bestreden vonnis, om een betalingsregeling te bewerkstelligen;
- aan de zijde van de man is sprake van betalingsonmacht; de man beschikt niet over vermogen; het netto inkomen van de man is € 3.600,- per maand en zijn maandelijkse vaste lasten belopen, inclusief de partner- en kinderalimentatie, een bedrag van € 3.053,29; aldus is er slechts een beperkte ruimte voor deelbetalingen; de achterstand is ontstaan door de constante procedures en daarmee samenhangende kosten;
- de man lost af op het achterstallige bedrag; hij kan niet meer betalen dan hij thans doet; hij heeft wel degelijk via het LBIO een regeling weten te treffen en heeft naast zijn alimentatieverplichtingen telkens € 200,- per maand afgelost;
- de man heeft recht op de helft van de inboedel; de vrouw werkt niet mee aan een feitelijke verdeling daarvan, zodat deze nu (deels) verhaal biedt aan de vrouw.
8. De vrouw voert tegen deze grieven van de man het volgende aan:
- de man miskent dat de behoeftigheid van de vrouw rechtens vast staat op grond van de genoemde beschikkingen; de vrouw komt nauwelijks rond; zij ontvangt pas na de uitspraak van 17 oktober 2016 weer alimentatie;
- de vrouw verwerpt de stelling van de man dat hij door toepassing van lijfsdwang zijn baan en daarmee zijn inkomen zal verliezen; alle andere executie- en beslagwegen zijn bewandeld en hebben niets opgeleverd;
- de vrouw is niet gehouden een betalingsregeling met de man te treffen; van haar kan niet worden verwacht dat zij voor een alimentatieachterstand van € 20.000,- die de man willens en wetens heeft laten ontstaan, slechts € 200,- per maand afgelost krijgt;
- er is wel degelijk sprake van betalingsonwil, nu de man in de periode van meer dan een jaar voor het bestreden vonnis niet één reguliere betaling heeft verricht, terwijl hij daar wel de middelen voor had; de man verdient € 3.600,- netto per maand;
- de betalingsonwil wordt niet weggenomen met het overzicht van zijn uitgaven dat de man in hoger beroep overlegt; er is maandelijks € 500,- over;
- de betalingsonwil blijkt voorts uit de betalingsomschrijvingen die de man bij zijn overboekingen plaatst.
9. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt het volgende voorop. Het dwangmiddel gijzeling (lijfsdwang) is een ultimum remedium om de schuldenaar te dwingen zijn (betalings)verplichtingen na te komen (artikel 587 juncto artikel 585 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Criterium voor toewijzing van het dwangmiddel is dat aannemelijk is dat toepassing van andere dwangmiddelen onvoldoende uitkomst bieden en dat het belang van de schuldeiser toepassing daarvan (proportionaliteit) rechtvaardigt.
10. Het hof stelt vast dat uitsluitend ten aanzien van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 – waarbij de kinderalimentatie met ingang van 29 november 2013 op € 465,- per maand is bepaald - en de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2014 – waarbij de partneralimentatie met ingang van 29 november 2013 op € 969,- per maand is bepaald, verlof is verleend voor het toepassen van lijfsdwang en wel voor de daaruit ontstane achterstanden tot en met 1 juli 2016. Het hof merkt op dat ingevolge de beschikking van het hof van 9 april 2014, waarbij de beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2013 is vernietigd en een partneralimentatie is bepaald die € 544,- per maand hoger was dan de rechtbank had bepaald, de man daarmee direct met een achterstand is geconfronteerd die ongeveer € 2.450,- beliep.
11. Het hof stelt vast dat de man na de beschikking van dit hof van 9 april 2014 met ingang van 30 april 2014 maandelijks de verschuldigde alimentatie aan de vrouw is gaan betalen en dat hij gedurende een aantal maanden daarbij extra aflossingen heeft gedaan. Vanaf 30 april 2015 betaalt de man enige malen aan het LBIO, eveneens met een extra aflossing voor de achterstand. Kennelijk is vervolgens de man weer geruime tijd gestopt met betalen. Op 31 oktober 2016 heeft de man weer de verschuldigde partner- en kinderalimentatie van een maand aan de vrouw betaald. Het hof maakt hier uit op dat de man gedurende ongeveer een jaar volledig in gebreke is gebleven om de verschuldigde kinder- en partneralimentatie te voldoen. De man heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Echter, voordien heeft de man gedurende meer dan een jaar de kinder- en partneralimentatie, vermeerderd met enig bedrag voor de achterstand aan de vrouw, respectievelijk het LBIO, betaald. Daarna heeft het LBIO in mei 2015 een hogere aflossing van de achterstand bedongen, waarop de man heeft bericht daartoe niet in staat te zijn. Vervolgens overweegt het hof het volgende.
12. Artikel 588 Rv bepaalt dat uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet wordt uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen. Art. 588 Rv is ook van toepassing wanneer het gaat om de tenuitvoerlegging van een wettelijke onderhoudsverplichting.
13. De vrouw heeft niet betwist dat de man, die dit onderbouwd heeft gesteld, niet (meer) beschikt over vermogen waaruit hij de achterstand kan voldoen. Het door de man overgelegde overzicht van zijn vaste lasten, dat evenmin door de vrouw is bestreden, beloopt een bedrag van € 3.053,29 per maand. De man houdt, indien hij € 200,- per maand extra aflost op de achterstand, zoals hij voorheen deed, een bedrag van ongeveer € 300,- per maand over voor voedsel en kleding, welk bedrag een minimaal bedrag is voor die uitgaven. Verder stelt het hof vast dat uit het overzicht van vaste lasten van de man volgt dat de man, naast de kinderalimentatie, het schoolgeld voor de minderjarige dochter van partijen en de contributie van haar sportclub betaalt, ook in 2016. Betaalbewijzen daarvan zijn door de man overgelegd. De vrouw heeft ook deze kostenpost niet betwist.
14. Het hof is van oordeel dat uit de - door de vrouw niet betwiste - stellingen van de man, die deze met stukken heeft onderbouwd, volgt dat de man buiten staat is om de gehele achterstand in een keer te betalen. Een en ander betekent dat het toepassen van lijfsdwang naar het oordeel van het hof niet proportioneel is, zo lang de man de maandelijks verschuldigde alimentatie voldoet. De man heeft er een groot belang bij, zijn baan te behouden, hetgeen ook in het belang is van de vrouw. Verder zal de man, zodra hij daartoe de mogelijkheid heeft, de achterstand zo snel mogelijk moeten gaan aflossen. Of dit (deels) kan gebeuren via een verrekening van een toedeling van inboedelzaken zoals de man betoogt, is een punt voor overleg tussen partijen.
15. De slotsom is dan ook dat, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Daarmee komt het hof niet toe aan de bespreking van de vierde grief van de man. Het bewijsaanbod van de man is daarmee, wat daar verder van zij, niet opportuun. Het hof zal de proceskosten compenseren, omdat partijen ex-echtelieden zijn.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vordering van de vrouw alsnog af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en J.M. van Baardewijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.