ECLI:NL:GHDHA:2016:4293

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.182.117/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • van Nievelt
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de kwalificatie van een financiële transactie tussen familieleden als lening of schenking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de schoonzoon tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een lening van € 25.000,- die door de schoonmoeder aan de schoonzoon en zijn echtgenote was verstrekt. De schoonmoeder vorderde de terugbetaling van de helft van dit bedrag, omdat zij van mening was dat de transactie als een lening gekwalificeerd moest worden, terwijl de schoonzoon betoogde dat het om een schenking ging. De zaak draait om de bewijslevering en de interpretatie van de financiële relatie tussen de partijen, die familie van elkaar zijn. Het hof heeft na het horen van getuigen en het bestuderen van de stukken geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een lening. Het hof heeft daarbij de argumenten van de schoonzoon, waaronder de familiale context en eerdere schenkingen, niet overtuigend genoeg geacht om de lening te weerleggen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.182.117/01
Rolnummer rechtbank : 4099796 CV EXPL 15-3599

arrest van 27 december 2016

inzake
[de schoonzoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de schoonzoon] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de schoonmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [de schoonmoeder] ,
advocaat: mr. W.F. van Arkel te Hendrik-Ido-Ambacht.

Het geding

Bij exploot van 9 december 2015 is [de schoonzoon] in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Rotterdam, kamer voor kantonzaken, locatie Dordrecht, op 22 oktober 2015 tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres gewezen (hierna: het vonnis).
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het vonnis heeft vermeld.
In de appeldagvaarding heeft [de schoonzoon] één grief tegen het vonnis aangevoerd en heeft daarbij twee producties overgelegd.
Bij memorie van antwoord heeft [de schoonmoeder] de grief bestreden.
[de schoonmoeder] heeft op 24 december 2015 bij het hof een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in onderhavige zaak ingediend (zaaknummer 200.182.117/02). Op dit verzoek is door het hof beslist bij beschikking van 11 mei 2016. Het hof heeft een voorlopig getuigenverhoor gelast met betrekking tot de vraag of sprake is van een op of omstreeks 29 november 2011 tot stand gekomen leningovereenkomst tussen [de schoonmoeder] enerzijds en [de schoonzoon] en (zijn toenmalige echtgenote) mevrouw [de dochter] anderzijds. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 4 juli 2016, zowel wat betreft de enquête als wat betreft de contra-enquête. Er is proces-verbaal van opgemaakt.
Nadien heeft, zoals ter gelegenheid van het verhoor besproken, [de schoonmoeder] in onderhavige zaak een akte na getuigenverhoor genomen, waarbij genoemd proces-verbaal als productie is ingebracht. Daarnaast is als productie nog een kalender 2011 overgelegd.
[de schoonzoon] heeft op laatstgenoemde akte gereageerd door middel van een antwoordakte.
Tot slot hebben beide partijen hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [de schoonzoon] was gehuwd met de (enige) dochter van [de schoonmoeder] , mevrouw [de dochter] (verder: [de dochter] ) tot 13 oktober 2014. [de schoonmoeder] heeft op of omstreeks 29 november 2011 een bedrag van € 25.000, - ter beschikking gesteld aan [de schoonzoon] en [de dochter] . Het bedrag was bedoeld ter delging van een schuld van [de schoonzoon] en [de dochter] ter zake van een mislukt bedrijfje in de Dominicaanse Republiek. Deze schuld bij Interbank N.V. bedroeg € 75.000, -. De schuld is gedeeltelijk afgelost met het erfdeel van [de dochter] ter zake van de nalatenschap van haar vader ad € 37.500, -. De restantschuld is afgekocht althans afgelost met een eenmalige betaling van (het litigieuze door [de schoonmoeder] ter beschikking gesteld bedrag van) € 25.000, -. Nadien is het huwelijk van [de schoonzoon] en [de dochter] door echtscheiding ontbonden. [de schoonmoeder] vordert thans van [de schoonzoon] de helft van het door haar aan [de schoonzoon] en [de dochter] ter beschikking gestelde bedrag terug. In de optiek van [de schoonmoeder] is sprake (geweest) van een lening aan [de dochter] en [de schoonzoon] en is [de schoonzoon] - mitsdien - hoofdelijk verbonden voor de terugbetaling. Zij vordert € 12.500, -.
2. Voorts staat tussen partijen vast dat [de schoonzoon] en [de dochter] , sedert meergenoemd bedrag van € 25.000, - ter beschikking is gesteld, maandelijks een bedrag van € 60, - (volgens [de schoonmoeder] € 65, -) in contanten aan [de schoonmoeder] hebben betaald.
2. [de schoonzoon] heeft niet betwist dat hij en [de dochter] de beschikking over deze € 25.000, - hebben gekregen en daarmee inderdaad de restschuld aan Interbank N.V is afgelost. Volgens [de schoonzoon] was de titel daarvoor echter geen lening, maar was sprake van schenking.
3. [de schoonmoeder] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een lening verwezen naar een ‘Onderlinge leenovereenkomst’ (productie 1 bij inleidende dagvaarding) met als datum 29 november 2011. Daarin staat - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - het volgende:
De kredietgever, stelt aan de kredietnemer ter beschikking een bedrag van € 25.000, - zegge vijfentwintigduizend euro, hierna te noemen de hoofdsom. Het krediet komt ter beschikking door overstorting per dinsdag 6 december 2011 op rekeningnummer (…) van de kredietnemer aangehouden bij de Rabobank te [woonplaats] .
De lening is bedoeld door aflossing van de bootrekening (Interbank contractnummer …) en zal uitsluitend hiervoor worden gebruikt.
De rente die verschuldigd is, wordt berekend over de in die periode nog uitstaande hoofdsom. De rente bedraagt 3 procent per jaar, dat wil zeggen € 62,50 per maand (...).
De lening kan door de kredietgever te allen tijde worden opgezegd, met inachtneming van een termijn van 1 week, ivm terugboeken leenbedrag.
Alle uit hoofde, van de lening verschuldigde bedragen, kunnen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en de lening opgezet (het hof leest: opgezegd) als [de schoonmoeder] dit nodig acht.
4. [de schoonzoon] betwist dat de paraaf onder deze overeenkomst van hem afkomstig is. Hij kent de overeenkomst niet en betwist uitdrukkelijk dat hij een dergelijk stuk ooit heeft ondertekend. Volgens [de schoonzoon] is ook niet aannemelijk dat sprake is geweest van een lening. [de dochter] is de enige dochter van [de schoonmoeder] . Laatstgenoemde schonk veelvuldig aanzienlijke bedragen aan haar dochter. Uitgangspunt kan derhalve zijn dat genoemde ter beschikking stelling van € 25.000, - berustte op een schenking, aldus [de schoonzoon] . Het is aan [de schoonmoeder] om te bewijzen dat geen sprake is van schenking, maar van een geldlening.
5. De rechtbank heeft de vordering van [de schoonmoeder] toegewezen. Na overwogen te hebben dat, nu [de schoonzoon] ontkent dat de paraaf onder de overeenkomst van hem afkomstig is, deze productie geen dwingend bewijs oplevert, vervolgt de rechtbank:
“ [de schoonzoon] heeft echter niet voldoende betwist dat hij het bedrag van € 25.000, - ter leen heeft ontvangen. Betaling van maandelijkse termijnen (volgens [de schoonzoon] uit dankbaarheid) past niet bij een schenking. Het ter beschikking stellen van het geld en de maandelijkse vaste termijnen moeten dan ook worden gekwalificeerd als een lening waarover rente wordt betaald. Nu de leningovereenkomst niet voldoende is betwist, staat deze vast en dient [de schoonzoon] de gevorderde € 12.500, - terug te betalen”.
6. Tegen deze beslissing en de daarvoor gegeven motivering richt zich de grief van [de schoonzoon] . Volgens hem diende de rechtbank [de schoonmoeder] bewijs op te dragen van haar stelling. [de schoonzoon] betwist uitdrukkelijk dat sprake is geweest van een geldlening in plaats van een schenking. Hij wijst in dat verband in het bijzonder op de volgende omstandigheden:
- Het betreft een familiale relatie, waarin het gebruikelijk was dat [de schoonmoeder] (forse) bedragen aan [de schoonzoon] en zijn echtgenote schonk. In dat kader noemt [de schoonzoon] een schenking van € 5000, - op 20 december 2011, € 3.000, - op 17 december 2012 en nog eens € 5.000, - in 2013. Daarnaast werden roerende zaken geschonken en kreeg de zoon een auto.
- De betwisting van de ondertekening. Volgens [de schoonzoon] is zijn handtekening vervalst. Hij wijst naar een aantal overgelegde producties waarop zijn handtekening staat. Bovendien staat op de overlegde overeenkomst duidelijk niet de handtekening van [de schoonzoon] , maar is iets geplaatst wat nog het beste kan worden omschreven als de paraaf van [de schoonzoon] .
- De overeenkomst verplicht [de schoonzoon] de “geleende” gelden op elk willekeurig moment terug te betalen. Waarom zou [de schoonzoon] een dergelijke verplichting aangaan? Het is evident dat [de schoonzoon] een dergelijke verplichting nooit zou kunnen nakomen. Immers, met het geld is een schuld afgelost en het bedrag is derhalve niet meer voorhanden voor terugbetaling.
- De rechtbank had rekening moeten houden met het feit dat de overeenkomst uit de lucht kwam vallen, pas op het moment dat in 2014 gesproken werd over een echtscheiding. De overeenkomst is niet geregistreerd bij de belastingdienst en partijen hebben in hun aangiften ook geen melding gemaakt van een vordering ( [de schoonmoeder] )/schuld ( [de schoonzoon] ).
- De maandelijkse betalingen van € 60, - passen in zijn algemeenheid inderdaad niet bij een schenking, maar in dit specifieke geval geldt dat [de schoonzoon] en [de dochter] maandelijks € 140, - rente aan Interbank N.V. dienden te voldoen voor de “bootlening”. Door de schenking en aflossing van de schuld vielen deze lasten weg en omdat [de schoonmoeder] door de schenking haar rente-inkomsten zag verdwijnen is het niet zo raar dat [de schoonzoon] en [de dochter] iets terug wilden doen. Vandaar maandelijkse betalingen uit dankbaarheid.
- Als al sprake zou zijn van een lening zijn de maandelijkse betalingen te zien als aflossingen.
- Tot slot werpt [de schoonzoon] nog de vraag op of [de schoonmoeder] ook haar dochter heeft aangesproken tot terugbetaling en wijst hij op de overgelegde verklaring van de (enige) zoon van [de schoonzoon] en [de dochter] , waaruit ook zou blijken dat het gaat om een schenking.
[de schoonzoon] concludeert dat de bewijslast op [de schoonmoeder] rust. Slechts voor het geval de bewijslast van enige stelling op [de schoonzoon] rust, biedt hij aan zichzelf en de zoon te horen.
7. [de schoonmoeder] betwist bij memorie van antwoord de interpretatie van de feiten zoals door [de schoonzoon] naar voren gebracht. Zij herhaalt dat de hele gang van zaken op een geldlening duidt.
8. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat sprake is van een lening. Niet in geschil is dat [de dochter] na de verkoop van de woning van de moeder/haar ouders, naar het hof begrijpt in 2011, aanzienlijke bedragen ter beschikking heeft gekregen, zo blijkt uit de lijst overgelegd als productie1 bij memorie van antwoord. Diezelfde lijst is in eerste aanleg overgelegd bij brief van 1 september 2015 ter voorbereiding op de comparitie van partijen. In de akte na getuigenverhoor verwijst [de schoonzoon] ook naar die lijst en in het bijzonder naar de betaling van € 37.500, -. Volgens hem is bij de beoordeling van belang dat “ [de schoonmoeder] nog een maand tevoren, op 12 oktober 2011, een bedrag van maar liefst € 37.500, - had geschonken”. [de schoonzoon] ziet er aan voorbij dat blijkens het lijstje dit bedrag in het geheel geen schenking was, maar de uitbetaling van het erfdeel van de dochter in de nalatenschap van haar vader. Dit bedrag is door [de dochter] aangewend voor een (eerste) aflossing van de schuld aan Interbank N.V., die aanvankelijk € 75.000, - bedroeg. Daarna resteerde nog een restschuld. Met meergenoemd bedrag van € 25.000, - is de restschuld bij Interbank N.V. afgekocht althans afgelost. [de schoonzoon] ziet er aan voorbij dat in november 2011 nog in het geheel geen sprake was van een schenkingstraditie als door hem gesteld. [de schoonmoeder] is blijkens de door haar overgelegde lijst - die door [de schoonzoon] niet betwist is - voor het eerst gaan schenken op 20 december 2011 (€ 5.000, -). Voorts zijn de geschonken bedragen steeds aanzienlijk lager geweest dan € 25.000, -, - zij vallen ook binnen de jaarlijkse fiscale vrijstelling -, hetgeen ook doet vermoeden dat dit eerste en grote(re) bedrag inderdaad bedoeld was als lening. Ook de bestemming van het bedrag - afkoop althans aflossing van een (restant van een andere) lening - duidt daar op. Dat [de schoonzoon] na opzegging niet tot terugbetaling in staat zou zijn, omdat met die € 25.000, - een (andere) lening is afgelost moge juist zijn, maar als de lening bij Interbank N.V. niet was afgelost had [de schoonzoon] (de helft van het restant van) die lening nu moeten aflossen. Dat partijen geen melding hebben gemaakt van de lening in hun aangiften is - meestal ook wegens onbekendheid met deze fiscale eis - niet ongebruikelijk in familieverhoudingen.
9. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [de schoonzoon] de gestelde geldlening onvoldoende heeft betwist. [de schoonzoon] heeft echter in beroep zijn betwisting nader geadstrueerd. [de schoonzoon] stelt tegen die achtgegrond terecht dat op [de schoonmoeder] de bewijslast rust van de gestelde geldlening. In het kader van het voorlopig getuigenverhoor zijn alle mogelijke getuigen gehoord. Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaringen van [de schoonmoeder] en [de dochter] , bezien in onderlinge samenhang, in samenhang met hetgeen in rechtsoverweging 8 is overwogen en in samenhang met de feitelijke gang van zaken (de maandelijkse betalingen van € 60, -/€ 65, -) voldoende bewijs opleveren en daarmee de overeenkomst van geldlening ten bedrage van € 25.000, - is komen vast te staan, zelfs indien de verklaring van [de schoonmoeder] is te beschouwen als partijverklaring. De verklaring van [de schoonzoon] , welke daar ten dele haaks op staat, doet daar niet aan af. De datering van de overeenkomst op (dinsdag) 29 november 2011 doet, zoals [de schoonmoeder] stelt, voorts inderdaad vermoeden dat op het wekelijkse etentje op (maandag) 28 november (mogelijk) wel gesproken is over het ter beschikking stellen van een bedrag van € 25.000, -, maar niet of dat in de vorm van een schenking of een lening zou zijn. Derhalve voegt de verklaring van de zoon – die ter zake overigens geen nader licht werpt op hetgeen te bewijzen voor ligt, maar in hoofdzaak een eigen visie van de getuige behelst – reeds om die reden niets toe. Hetgeen [de schoonzoon] verder opwerpt voert niet tot een ander oordeel.
10. Het hof merkt nog op dat [de schoonzoon] , zelfs nu vast staat dat sprake is van een lening, voordeel heeft gehad van de hele gang van zaken ten tijde van het huwelijk, waaronder vooreerst de aflossing van de lening bij Interbank N.V. met het erfdeel van [de dochter] en daarenboven de aflossing van de restschuld met het ter beschikking gestelde bedrag van € 25.000, -. Immers, anders zou zijn aandeel in de bootschuld, welke naar het hof begrijpt € 75.000, - bedroeg, de helft daarvan, dus € 37.500, - zijn geweest, tegen nu € 12.500, -.
11. In lijn met het vorenstaande verwerpt het hof ook de stelling van [de schoonzoon] dat, indien sprake is van een lening, de maandelijkse betalingen van € 60, - het karakter van aflossing zouden hebben. Ook in familieverhoudingen kunnen zulke betalingen een rentekarakter hebben. Daarbij valt op dat het bedrag overeenstemt met het in de overeenkomst genoemde rentepercentage van drie procent per jaar, indien herleid tot maandelijkse termijnen.

Bewijsaanbod

12. Beide partijen hebben in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Nu alle daarbij voorgedragen getuigen reeds door het hof gehoord zijn in het kader van het voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van hetgeen te bewijzen is en niet is aangevoerd wat de thans voorgedragen - reeds gehoorde - getuigen nog nader zouden kunnen verklaren, zal het nogmaals horen in deze zaak niets toevoegen. Het hof passeert derhalve dit bewijsaanbod.

Proceskosten

13. Gezien de (ex)familieverhouding tussen partijen zal het hof de kosten van de procedure in hoger beroep aldus compenseren dat ieder partij de eigen kosten draagt.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, van Nievelt en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.