Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22november 2016
Het verdere verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
Tussenvonnis van 8 april 2015
Het pinnen van gelden € 33.000,-
- zij betwist dat de gepinde bedragen schenkingen zijn;
- de bedragen die zij gepind heeft in [plaats B] heeft zij in een enveloppe aan erflaatster bij de deur afgegeven. Haar partner kan dit bevestigen;
- het feit dat na het overlijden van erflaatster geen contante bedragen zijn aangetroffen, impliceert geenszins dat de bankbiljetten dan bij appelante terecht zijn gekomen;
- bewijs dat zij de gepinde bedragen heeft gehouden is er niet;
- appellante biedt nadrukkelijk aan haar partner de heer [naam] , die onder meer aanwezig was bij de afgifte van de gepinde bedragen, als getuige in deze zaak te doen horen;
- het is onjuist dat de rechtbank haar heeft opgedragen tegenbewijs te leveren;
- het is appellante niet duidelijk wat erflaatster met de gepinde bedragen deed;
- appellante had nog twee zussen en een zoon, het lijkt aannemelijk dat erflaatster aan deze personen ook heeft geschonken;
- in dit geval kan geïntimeerde niet na ruim 3 jaar nog eens de vernietigbaarheid van de schenkingen inroepen, nu hij kennelijk van het bestaan hiervan afwist;
- in de brief van 17 februari 2013 wordt juist het tegendeel gesteld: erflaatster heeft appellante verzocht de bankzaken te regelen. Zij was de steun en toeverlaat van haar zus;
- geïntimeerde zal dienen te bewijzen dat de pinopnames in de periode van maart 2013 als schenkingen aan appellante dienen te worden gekwalificeerd;
- zonder hiertoe gehouden te zijn is appellante bereid bewijs te leveren van haar stellingen door het doen horen van haar partner als getuige alsmede één of meerdere van haar zussen.
- appellante heeft op 12 december 2014 tijdens een comparitie van de rechtbank Rotterdam verklaard: “Ik wil wel vertellen dat ik in [plaats B] met de bankpas van mijn zus geld heb opgenomen van haar rekening.”;
- voorts overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is geworden waarom het nodig was om het door erflaatster benodigde contante bedrag op deze wijze op te nemen in plaats van één aanzienlijke contante geldopname bij de bank;
- geïntimeerde heeft nimmer gesteld dat het ging om schenkingen; hij heeft steeds gesteld dat het ging om giften;
- op grond van art 1:88 lid 1 onder b BW is de toestemming van de andere echtgenoot vereist voor giften met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige giften;
- erflaatster kon het laatste jaar voor haar dood niet meer zelfstandig de woning verlaten. Het is ondenkbaar dat erflaatster in 2013 winkelend of anderszins contant geld aan derden gaf;
- de conclusie luidt dat de pinopnamen in [plaats B] beschouwd dienen te worden als een gift, waarvoor erflaatster toestemming nodig had van geïntimeerde, welke toestemming niet is verleend, zodat geïntimeerde bij brief van 27 maart 2014 rechtsgeldig deze schenkingen heeft vernietigd;
- geïntimeerde heeft, voor het geval de pinopnamen niet als giften zouden kunnen worden aangemerkt, gesteld dat er sprake is van een onrechtmatige daad zijdens appellante;
- nadrukkelijk betwist geïntimeerde voormelde stelling van appellante dat zij de gepinde bedragen afgegeven heeft bij het woonhuis te [plaats A] van erflaatster. Het is dan ook appellante die na de betwisting deze feiten moet bewijzen.