ECLI:NL:GHDHA:2016:4239

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
22-000903-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep inzake TBS met dwangverpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016. De zaak betreft de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep, ondanks dat de appelschriftuur niet op de juiste wijze is ingediend volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de appelschriftuur niet correct is ingediend, maar heeft ook het maatschappelijke belang van de zaak in overweging genomen. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het belang van de verdachte, die een gevaar voor anderen vormt en gedwongen moet worden behandeld, zwaarder weegt dan de procedurele fout van het Openbaar Ministerie. De verdediging heeft echter aangevoerd dat deze fout leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van het hoger beroep niet zo zwaarwegend is dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie achterwege kan blijven. Daarom heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zonder de zaak inhoudelijk te onderzoeken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000903-16
Parketnummer(s): 10-741401-15
Datum uitspraak: 28 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1968,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat weliswaar is komen vast te staan dat de appelschriftuur zijdens het openbaar ministerie niet is ingediend op de wijze zoals in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald, maar dat het maatschappelijke belang dat in het onderhavige geval op het spel staat, te weten dat verdachte langdurig gedwongen moet worden behandeld –in het kader van een TBS met dwangverpleging- omdat hij een gevaar is voor anderen, zwaarder dient te wegen dan de sanctionering van het op onjuiste wijze indienen van de appelschriftuur.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu de appelschriftuur van de zijde van het openbaar ministerie niet is ingediend op de wijze zoals in artikel 410, eerste lid, Sv is bepaald en dat het door de advocaat-generaal ter zitting aangevoerde belang niet zwaarwegend genoeg is om niet tot de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging stelt het hof vast dat zich in het dossier geen overeenkomstig artikel 410, eerste lid, Sv ingediende schriftuur bevindt.
Artikel 416, derde lid, Sv houdt in dat indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, Sv is ingediend, het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De wetgever heeft het derhalve aan het oordeel van de rechter overgelaten of de omstandigheid dat geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, Sv is ingediend, in concreto tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
Het hof heeft dan ook te beoordelen of het belang van het ingestelde hoger beroep in het onderhavige geval, te weten beoordeling in hoger beroep van de vraag of oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte passend en noodzakelijk is, zo zwaarwegend is dat een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het beroep achterwege dient te blijven.
Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De toelichting die het Openbaar Ministerie heeft gegeven geeft het hof geen aanleiding om er rekening mee te houden dat in de onderhavige zaak alleen met de maatregel van TBS met dwangverpleging de uit maatschappelijk oogpunt te dienen doeleinden worden bereikt, waar die met de in het bestreden vonnis toegepaste maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet zouden kunnen worden bereikt.
Derhalve zal het hof het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, zonder onderzoek van de zaak ten gronde, niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. TH.P.L. Bot,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2016.