3.2Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Nu alle ontvankelijkheidsverweren worden verworpen moet worden geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota, vervolgens naar voren gebracht dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat:
de ten laste gelegde partij geen afvalstof in de zin van de wet is en
er – onder verwijzing naar de IJzerdraad jurisprudentie -, geen sprake is van (functioneel) daderschap noch opzet op de gedraging c.q. handeling.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Ad a.
Vast staat dat in de containers “waste paper” werd vervoerd, bestaande uit balen geperst papier. Naar zijn aard is dit een stof waarvan de houder zich ontdoet. Dit is een afvalstof zoals bedoeld in de tenlastelegging.
Ad b.
Het hof overweegt dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend als de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard; onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (vgl. HR 21 oktober 2003, LJN AF7938, NJ 2006/328).
In de onderhavige zaak is aan deze criteria voldaan De bewuste gedragingen werden immers verricht door de verdachte rechtspersoon, die als SIC Description in de “business summary” heeft “scrap & waste materials”. De verdachte was opdrachtgever en de medewerkers [medewerker 1] (als contactpersoon), [medewerker 2] (als company secretary) en [medewerker 3] (als director) waren werkzaam ten behoeve van de verdachte terwijl de verdachte erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en de gedraging blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon placht te worden aanvaard.
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet op het ten laste gelegde had. Het hof overweegt te dien aanzien dat in het economisch strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit houdt in dat het opzet van de verdachte slechts behoeft te zijn gericht op de tenlastegelegde gedraging, in de onderhavige zaak de overbrenging van het Verenigd Koninkrijk naar Saoedi Arabië en niet op de wederrechtelijkheid daarvan, in het onderhavige geval het handelen in strijd met 2 onder 35 sub a en/of b van EG-verordening overbrenging van afvalstoffen. Het bestanddeel opzet ziet in de onderhavige tenlastelegging niet op strijd met regelgeving, maar enkel op de overbrenging van containers. De omstandigheid dat de verdachte niet wist of zou hebben geweten dat het om afvalstoffen ging die de rechtspersoon zonder kennisgeving niet mocht overbrenging, is voor deze vorm van opzet niet relevant. Van haar mocht, als professioneel bedrijf, worden verwacht dat zij op de hoogte was van de relevante regelgeving.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 11 augustus 2011 tot en met
8 september 2011 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(een
)handeling
(en)heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a
en/of bvan EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,
immers was zij doende afvalstoffen, te weten
(oud
)papier (B3020), in
(een/twee
)container
(s
),
over te brengen van het Verenigd Koninkrijk naar Saoedi Arabië, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan
en/of toestemming vande betrokken autoriteit
(en
)overeenkomstig die verordening.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 15.000,-, waarvan
€ 5.000,-, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte was doende twee containers met afvalstoffen, te weten oud papier, van het Verenigd Koninkrijk naar Saoedi Arabië, over te brengen zonder kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten. Zodoende heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan “sluikhandel” als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a, van de EG verordening inzake de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (EVOA). De verdachte heeft hiermee in strijd gehandeld met een wezenlijk voorschrift, dat ter bescherming van het milieu is gegeven.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 15 en 26 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. E. van Die, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. J.W. Klein Wolterink,
in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2016.
Mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.