ECLI:NL:GHDHA:2016:4126

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
200.183.716 en 200.183.719
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van twee jongmeerderjarigen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de man was opgedragen een bijdrage van € 64,50 per maand per kind te betalen. De vrouw stelde dat deze bijdrage moest worden verhoogd en dat de verdeling van de gemeenschap van goederen niet correct was uitgevoerd. De man, verweerder in hoger beroep, voerde aan dat de rechtbank de schulden niet correct had verdeeld en dat hij recht had op regres voor de door hem betaalde schulden. Het hof oordeelde dat de peildatum voor de waardering van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift was, en dat de persoonlijke lening bij de bank bij helfte moest worden gedeeld. Het hof stelde de behoefte van de jongmeerderjarigen vast op € 95,- per maand per kind, met ingang van 1 augustus 2016. De eerdere beschikking werd gedeeltelijk vernietigd en de bestreden beschikking werd bekrachtigd voor het overige. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2016 door de rechters A.N. Labohm, E.A. Mink en L.N.A. van Veen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 december 2016
Zaaknummer : 200.183.716/01 en 200.183.719/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/466693 C/10/476492
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.M. Edelenbosch-Illingworth te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. Moene te 's-Gravenhage.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige 1] ;
2. [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige 2] .
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam.
De man heeft op 16 maart 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 17 mei 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 5 februari 2016 een brief van 3 februari 2016 met bijlagen;
- op 7 juli 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 juli 2016 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 21 juli 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage,
van de zijde van de man:
- op 12 juli 2016 een V-formulier van 7 juli 2016 met bijlagen.
De zaak is op 22 juli 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Nadien zijn bij het hof, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van de man op 29 juli 2016 een V-formulier van diezelfde datum;
- van de zijde van de man op 29 juli 2016 een V-formulier van diezelfde datum.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Voorts heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man aan [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] (hierna tezamen: de jongmeerderjarigen) met ingang van de datum van die beschikking, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie zal uitkeren € 64,50 per maand per kind.
Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 2.9.3. tot en met 2.9.12. van die beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen en de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat op 16 oktober 2015 de peildatum voor de waardering van de huwelijksgoederengemeenschap is, dat de persoonlijke lening bij de [bankinstelling] bij helfte wordt gedeeld en dat de vrouw ter zake de bankrekeningen en overige schulden per saldo een bedrag van € 22,- aan de man moet voldoen.
II. te verklaren dat de [investeringverzekering] aan [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] wordt toegescheiden.
III. de behoefte van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] vast te stellen op € 144,- per maand kind.
IV. de draagkracht van de man te berekenen conform randnummers 24 tot en met 29.
V. de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] opnieuw te berekenen in overeenstemming met grieven/verzoeken 3/III en 4/IV, met ingangsdatum 16 oktober 2015.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt incidenteel:
1. te bepalen dat de navolgende nagekomen schulden aan de man worden toegerekend:
a. belastingaanslag 2012 de datum 2 mei 2015 € 261-
b. belastingaanslag 2013 de datum 21 oktober 2015 € 258,-
c. voorlopige belastingaanslag 2014 de datum 12 juni 2015 ad € 297,-
d. [zorgverzekering] inzake Plus (incasso via [a] ) ad € 167,27
e. [bedrijf 1] (incasso via [b] ) ad € 157,30
f. [zorgverzekering] betalingsregeling ad € 234,84
g. [bedrijf 2] (tv echtelijke woning) ad € 44,08.
Derhalve in totaal € 1.419,49, onder de verplichting van de vrouw € 709,75 aan de man te voldoen
en de nagekomen schuld aan de belastingdienst in verband met het kindgebonden budget over 2013 van in totaal € 1.702,- aan de vrouw toe te rekenen, zulks onder de verplichting van de man € 851,- aan de vrouw te voldoen.
en om vervolgens die vorderingen met elkaar te verrekenen, zodat de man aan de vrouw dient te voldoen € 114,25.
Althans
Voor zover het hof de peildatum voor de grootte van de schulden op 24 december 2014 bepaalt en de beschikking van de rechtbank op dat punt vernietigt: te bepalen dat de schulden worden toegerekend aan partijen als omschreven in de tabel van punt 19, zulks onder de verplichting van de vrouw om uit hoofde van deze toerekening € 8.550,75 aan de man te voldoen.
2. de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover de beslissing ter zake de polis van lijfrente bij [verzekeringsmij] betreft en opnieuw beschikkende te beslissen dat de polis onder nummer [xxxxxx] aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting om aan de vrouw te voldoen € 7.471,35;
3. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van de volledige toedeling en toerekening aan de man dient te voldoen € 3.888,88 althans € 816,90 althans een dusdanig bedrag als door het hof in goede justitie te bepalen;
4. te bepalen dat de vrouw het tinnen serviesje dat aan de man is toebedeeld binnen twee weken na datum beschikking aan de man afgeeft, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag of gedeelte van de dag dat zij hiermee in gebreke blijft.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man in zijn incidenteel hoger beroep niet- ontvankelijk te verklaren, althans de man dat beroep te ontzeggen.

Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2]

De positie van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2]
5. Het hof overweegt als volgt. De man stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat uitsluitend [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] als formele procespartij kunnen optreden, zodat de vrouw in zoverre niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof stelt vast dat [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] tijdens de procedure in eerste aanleg (jong)meerderjarig zijn geworden. Vanaf dat moment zijn zij de rechthebbende op een bijdrage in (dan) de kosten van hun levensonderhoud en studie, en dienen zij zelf als procespartij op te treden. Zij mogen er in een procedure betreffende alimentatie voor kiezen om in hoger beroep niet in eigen naam op te treden maar één van de ouders daartoe te machtigen. Een dergelijke machtiging mag ook nog in de loop van de procedure worden verstrekt. Bij brief van 5 februari 2016 heeft het hof [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] als belanghebbende aangemerkt in de procedure in hoger beroep. Het hof heeft [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om zich te stellen als procespartij dan wel aan één van de ouders een machtiging te verstrekken om namens haar in de procedure op te treden. Het hof heeft op 21 juli 2016 een tweetal onderscheiden volmachten ontvangen, waarbij zowel [jongmeerderjarige 1] als [jongmeerderjarige 2] de vrouw hebben gemachtigd om namens hen in deze procedure op te treden. Uit het voorgaande volgt dat de stelling van de man geen stand houdt.
Inhoudelijk
6. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarigen. Deze overeenstemming houdt in dat de behoefte van de jongmeerderjarigen aan een bijdrage in hun levensonderhoud en studie voor ieder is vastgesteld op € 95,- per maand en dat het door de man aan de jongmeerderjarigen verschuldigde bedrag met ingang van 1 augustus 2016 € 95,-per maand per kind bedraagt. Het hof begrijpt dat de door de man verschuldigde bijdrage in de periode tot 1 augustus 2016 gehandhaafd blijft op het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 64,50 per maand per kind. Het hof acht hetgeen partijen zijn overeengekomen in redelijkheid niet in strijd met de wettelijke maatstaven, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen en de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen.

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

7. Ter zitting heeft de vrouw, desgevraagd, haar petitum toegelicht, aldus:
A: dat als peildatum voor de waardering van de banksaldi en de schulden de hoofdregel dient te worden toegepast, en ;
B: dat [investeringverzekering] een vermogensbestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap dan wel de jongmeerderjarigen betreft.
Voorts verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ter zake van de verdeling voor het overige in stand te laten, het hof begrijpt, met uitzondering van de persoonlijke lening bij [bankinstelling] , die volgens de vrouw bij helfte moet worden gedeeld.
8. De man verzoekt in incidenteel appel een aantal schulden aan hem toe te rekenen. Het hof stelt voorop dat de man zijn incidenteel appel tijdig heeft gediend. Het verzoek van de man betreft feitelijk een nieuw verzoek. Dit verzoek is voor toewijzing vatbaar, nu sprake is van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en een nevenvoorziening ook voor het eerst in hoger beroep kan worden verzocht.
Peildatum waardering diverse banksaldi en schulden
9. Het hof overweegt als volgt. Als peildatum voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, 24 december 2014. Als peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Voor de omvang van de schulden moet worden uitgegaan van de datum van de ontbinding van de gemeenschap zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
Schulden
10. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de persoonlijke lening bij [bankinstelling] voor rekening van de man komt, waarbij de vrouw de helft van deze schuld aan de man zal voldoen. De vrouw wenst dat deze lening wordt gedeeld, waarbij de vrouw de helft van de maandelijkse aflossing rechtstreeks aan de [bankinstelling] zal voldoen.
11. De man heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Daarnaast stelt hij zich, in incidenteel appel, op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een aantal schulden niet in de verdeling heeft betrokken. Het gaat volgens de man om schulden die pas na de peildatum (24 december 2014) bekend zijn geworden, maar op de peildatum wel reeds bestonden.
12. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw betwist het bestaan van een aantal van door de man opgevoerde schulden op de peildatum. Voorts is zij van mening dat de man de hoogte van bepaalde schulden op de peildatum niet heeft aangetoond.
13. Het hof overweegt als volgt. De rechter kan geen schulden verdelen aangezien een schuld geen goed is in de zin van de wet en voor de overgang van schulden de medewerking nodig is van de crediteur. Elk van partijen is voor de helft draagplichtig voor de schulden zoals die er zijn op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 24 december 2014. Het hof wijst het verzoek van de vrouw dan ook af.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking genoemde schulden op de peildatum aanwezig waren. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er meer schulden op de peildatum waren een grote verscheidenheid aan stukken overgelegd. Tussen deze stukken bevinden zich onder andere aanslagen van de Belastingdienst over de jaren 2012 t/m 2014 alsmede brieven van verscheidene deurwaarders. Daarnaast heeft de man zelf een lijstje opgesteld met verschillende schulden en bedragen. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt weliswaar dat in de loop van de jaren een groot aantal schulden is ontstaan, doch voor het hof is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende inzichtelijk geworden of deze schulden op de peildatum nog bestonden en, zo ja, wat de hoogte van deze schulden op de peildatum was.
15. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de schuldenlast van partijen op de peildatum niet kan vaststellen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen. Het hof merkt op dat ieder van de ex-echtgenoten, zodra hij of zij meer dan de helft van een schuld zoals die er was op de peildatum, heeft afgelost, een recht van regres heeft op de andere ex-echtgenoot.
[investeringverzekering]
16. Het hof is van oordeel dat de rechten uit deze polis tot de gemeenschap van goederen behoren, nu de vrouw de verzekeringnemer is van deze polis en dat de rechtbank, nu partijen niet in staat zijn gebleken met betrekking tot deze verzekering in onderling overleg afspraken te maken, terecht heeft geoordeeld dat de waarde van de verzekering bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. Een toedeling door het hof van de rechten uit deze polis aan de jongmeerderjarigen is daarom niet mogelijk.
[Verzekering]
17. Partijen zijn na de zitting overeengekomen dat zij de verzekering bij [verzekeringsmij] zullen splitsen. Het hof hoeft daarover daarom niet meer te beslissen.
Tinnen servies
18. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vrouw inmiddels een deel van het tinnen servies aan de man heeft afgegeven. Partijen twisten over de vraag of de man thans over het complete servies beschikt. Het hof kan zulks evenwel niet vaststellen. Het betreft hier in feite een executiegeschil; de rechtbank heeft hierover al beslist. Het hof zal het verzoek van de man dienaangaande dan ook afwijzen.
19. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de door de man aan de jongmeerderjarigen te betalen bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud en studie met ingang van 1 augustus 2016 wordt vastgesteld op € 95,- per kind per maand en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van deze bijdrage voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en L.N.A. van Veen, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2016.