ECLI:NL:GHDHA:2016:4124

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
200.190.535
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsverzoek kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De vrouw had in 2008 een kinderalimentatie op nihil laten vaststellen en verzoekt nu om terugbetaling van de door haar ontvangen bedragen aan kinderalimentatie. De vrouw is op 3 mei 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 februari 2016. Tijdens de zitting op 9 november 2016 was alleen de advocaat van de vrouw aanwezig, terwijl de man, die de alimentatie had aangevraagd, niet verscheen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en is van oordeel dat de rechtbank in eerste aanleg op juiste gronden heeft geoordeeld. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eerdere beschikking van 26 juni 2008 niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. Het hof heeft de argumenten van de vrouw, waaronder de onjuiste gegevens die de rechtbank zou hebben gebruikt, niet overtuigend geacht. De vrouw had ook geweigerd om een loonbeslag op te heffen, wat haar terugbetalingsverplichting versterkt. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 december 2016
Zaaknummer : 200.190.535/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5938
Zaaknummer rechtbank : C/10/481210
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse, thans geen.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 3 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 februari 2016 van de rechtbank Rotterdam.
Van de zijde van de vrouw is voorts op 20 mei 2016 een V-formulier met bijlage bij het hof ingekomen. Bij V-formulier van 4 november 2016 heeft de advocaat van de vrouw het hof bericht dat de vrouw vanwege gezondheidsredenen niet ter zitting zal verschijnen.
De zaak is op 9 november 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig:
- de advocaat van de vrouw.
De man is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen,

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - voor zover in dit hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw tot wijziging c.q. aanvulling van de beschikking van 26 juni 2008 van de rechtbank Rotterdam, zodanig dat de vrouw de door haar op en na 1 februari 2007 ontvangen bedragen aan kinderbijdrage niet aan de man hoeft terug te betalen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de beschikking van 26 juni 2008 van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en het verzoek van de man tot nihilstelling af te wijzen en zo nodig te bepalen dat de vrouw de door haar op en na 1 februari 2007 ontvangen bedragen aan kinderalimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
2. De vrouw voert het volgende aan. Bij de beschikking van 26 juni 2008 is de rechtbank uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens en deze heeft daardoor van meet af aan niet voldaan aan de wettelijke maatstaven. De man heeft immers niet met stukken onderbouwd dat hij voor 80 tot 100% was afgekeurd en sedert 1 februari 2007 een WIA-uitkering ontving van € 849,78 netto per maand. Dit wordt door de vrouw betwist. Bovendien heeft de rechtbank geen rekening gehouden met het feit dat de vrouw, bij toewijzing van het verzoek van de man tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage, het reeds door de man betaalde bedrag niet kan terugbetalen. De vrouw biedt bewijs aan van haar stellingen door alle middelen rechtens en behoudt zich alle rechten voor om haar beroep nader toe te lichten en/of te onderbouwen ter zitting.
3. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Bij de beschikking van 26 juni 2008 van de rechtbank Rotterdam is de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2007 op nihil gesteld. Tegen deze beschikking is de vrouw in hoger beroep gegaan en bij beschikking van 27 mei 2009 heeft dit hof de beschikking van 26 juni 2008 bekrachtigd. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vrouw thans in feite alsnog een uitspraak wenst te hebben dat zij niet gehouden is de door de man gedurende de periode van 1 februari 2007 tot 26 juni 2008 aan haar betaalde kinderalimentatie aan hem terug te betalen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de rechterlijke uitspraak van 26 juni 2008 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat destijds uit is gegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. Voor zover in de stellingen van de vrouw besloten zou liggen dat de beschikking van 26 juni 2008 niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord om reden dat de rechter, die de onderhoudsverplichting op nihil heeft gesteld met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, heeft nagelaten aan de hand van hetgeen ten processe destijds is gebleken had dienen te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard, merkt het hof nog het volgende op. Zoals uit het door de man in eerste aanleg ingediende verweerschrift volgt heeft de vrouw ondanks verzoek daartoe van de man geweigerd het door middel van via het LBIO gelegd loonbeslag op te heffen in afwachting van een rechterlijke uitspraak op het door de man ingediende wijzigingsverzoek, zulks terwijl de man sedert 1 februari 2007 was aangewezen op een WIA-uitkering van € 849,78 netto per maand. Onder die omstandigheden ziet het hof geen reden om geen terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man aan te nemen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C. van Nievelt en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2016.