ECLI:NL:GHDHA:2016:4046

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
BK-14/00648
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van belastingaanslagen en de ontvankelijkheid daarvan

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek tot herziening ingediend van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 juni 2011, waarin belastingaanslagen waren opgelegd voor de jaren 1990 tot en met 2000. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting opgelegd, die door verzoeker werden bestreden. Het Hof had eerder de verhogingen en boetes tot 80% kwijtgescholden, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Na een vernietiging van deze uitspraak door de Hoge Raad in 2012, werd de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Verzoeker stelt dat de inspecteur onrechtmatig bewijs heeft verkregen van de Belgische overheid, wat zou leiden tot een onterecht oordeel in zijn zaak. De inspecteur betwist dit en stelt dat verzoeker niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het Hof oordeelt dat de eerdere uitspraak van het Hof, waartegen het verzoek om herziening is gericht, door de Hoge Raad is vernietigd, waardoor verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek. Het verzoek tot herziening wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, en de proceskosten worden niet vergoed. De beslissing is op 28 december 2016 in het openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00648

uitspraak d.d. 28 december 2016

[X] te [Z] , verzoeker,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
inzake het verzoek van verzoeker tot herziening van de uitspraak van het gerechtshof van 24 juni 2011, nummer BK 04/2452, (hierna: de uitspraak) betreffende na te melden aan verzoeker opgelegde belastingaanslagen.

Voorafgaande gedingen

1.1.
De Inspecteur heeft aan verzoeker voor de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) en daarbij verhogingen en boetes opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van verzoeker afgewezen.
1.3.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht de uitspraken op bezwaar die zien op de verhogingen of boetes vernietigd, de verhogingen of boetes kwijtgescholden tot op 80 percent, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en de Staatssecretaris van Financiën incidenteel beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 2012, 11/03542, ECLI:NL:HR:2013:BW3349, de beide beroepen in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5.
H et gerechtshof te Amsterdam heeft bij uitspraak van 7 maart 2013, nr. 12/337, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6735 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1990 tot en met 1999 verminderd, de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 2000 verminderd en de verhogingen voor de IB/PVV 1993 en 1994 en VB 1994 kwijtgescholden tot op 64 percent van de nagevorderde belasting, de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1990 tot en met 1992 en 1995 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1991 tot en met 1993 en 1995 tot en met 1998 verminderd met de daarin begrepen verhogingen en de boetes voor de jaren IB/PVV 1998 en IB/PVV 1999 en VB 1999 en VB 2000 vernietigd.
1.6.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juni 2014, nr. 13/01624, ECLI:NL:HR: 2014:1377, het beroep in cassatie gegrond verklaard, doch uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren IB/PVV 1993 en 1994 en de VB 1994, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de verhogingen kwijtgescholden.
1.7.
Het Hof heeft op 15 mei 2013, BK-12/00511, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3317, het verzoek tot herziening van de uitspraak van 24 juni 2011, BK 04/2452 afgewezen. Het beroep in cassatie van verzoeker heeft de Hoge Raad bij arrest van 13 juni 2014, nr. 13/3232, ECLI:NL:HR:2014:1422 met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard.
1.8.
Het Hof Amsterdam heeft op 23 juni 2015, nr. 14/00443, ECLI:NL:GHAMS: 2015:3574 het verzoek tot herziening van zijn uitspraak van 7 maart 2013 afgewezen. Het beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 29 januari 2016, nr. 15/3440, ECLI:NL:2016:134 met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding verzoek tot herziening

2.1.
Verzoeker heeft (wederom) een verzoek tot herziening gedaan van de uitspraak van dit Hof van 24 juni 2011, nummer BK 04/2452. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens hebben zowel verzoeker als de Inspecteur een nader stuk ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 oktober 2016 te Den Haag. Beide partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Inhoud verzoek, standpunten en conclusies

3.1.
Verzoeker heeft het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 24 juni 2011 en stelt zich op het volgende standpunt.
Bij het verkrijgen van het bewijs dat verzoeker rekeninghouder van de KB-Luxbank is in de jaren waarover is nagevorderd heeft de Inspecteur gebruik gemaakt van microfiches afkomstig van de KB-Luxbank. De Inspecteur heeft steeds tegen beter weten in volgehouden dat deze microfiches niet op onrechtmatige wijze zijn verkregen. De verkrijging door de Belgische overheid is echter dusdanig onrechtmatig geschied dat een behoorlijk handelende overheid daarvan geen gebruik mag maken. De Inspecteur heeft vooringenomen gehandeld. De Belgische magistratuur heeft zowel bij de verkrijging van de gewraakte gegevens als bij de poging de onrechtmatige verkrijging te verhullen strafbare feiten gepleegd.
Er zijn heel veel misidentificaties geweest terwijl de Inspecteur geen overzicht heeft verstrekt van het aantal misidentificaties. Verzoeker vraagt het Hof alsnog aan de Inspecteur op te dragen daarvan een overzicht te verstrekken.
3.2.
De Inspecteur heeft het verzoek gemotiveerd bestreden en daartoe – zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft met betrekking tot zijn verzoek om herziening niet voldaan aan stelplicht en bewijslast omdat hij niet heeft vermeld welke van de door hem opgesomde feiten zijn aan te merken als feiten die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en niet bekend waren bij verzoeker en waren zij bekend geweest tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat niet aan de drie cumulatieve voorwaarden voor herziening is voldaan, aangezien de gemachtigde zelf in de gelegenheid is geweest in diverse procedures de heer [A] als getuige op te roepen en de omstandigheid dat hij dat niet heeft gedaan als een processuele lacune dient te worden beschouwd die voor zijn rekening komt. De feiten die naar voren zijn gekomen in het getuigenverhoor van de heer [A] bij de rechtbank Breda hadden hem dus eerder bekend kunnen worden. Verder bestrijdt de Inspecteur de juistheid van de lezing van verzoeker over de rapportage van de heer [B] met betrekking tot het gesprek met [A] . Tenslotte leidt de inhoud van de rapportage niet tot een andere conclusie in die zin dat de Nederlandse overheid op enige wijze de hand zou hebben gehad in diefstal/verduistering van microfiches in Luxemburg.

Beoordeling van het verzoek

4.1.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef van de Algemene wet bestuursrecht is uitsluitend een onherroepelijk geworden uitspraak voor herziening vatbaar. De uitspraak van het Hof, waartegen het verzoek om herziening is gericht, is bij arrest van de Hoge Raad van 20 april 2012, 11/03542, vernietigd.
4.2.
De Hoge Raad heeft de zaak na vernietiging van de uitspraak van het Hof ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof ’s-Gravenhage, thans: gerechtshof Den Haag, heeft in het geding na de verwijzing geen taak. Dat is evenmin het geval nadat de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam door de Hoge Raad is vernietigd voor wat betreft de verhogingen voor de jaren IB/PVV 1993 en 1994 en VB 1994 en voor het overige onherroepelijk is komen vast te staan. Het Hof merkt nog op dat in het geval het verzoek tot herziening zou worden gehonoreerd dit zonder gevolg zou blijven omdat immers de uitspraak van het Hof is vernietigd door de Hoge Raad.
4.3.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de conclusie dat verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek om herziening en zijn verzoek derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

5.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
5.2.
Evenmin is er aanleiding tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. S.E. Postema in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de verzoeker als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.