ECLI:NL:GHDHA:2016:3993

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
22-005118-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kinderrechter in de zaak van opzetheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor het meer subsidiair ten laste gelegde: opzetheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 oktober 2013 tot en met 30 oktober 2013 samen met anderen een kluis heeft weggenomen uit een woning in Schiedam, met als inhoud onder andere een geldbedrag van 600 euro en sieraden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met als alternatief 20 dagen jeugddetentie, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte vrijgesproken van deze feiten, maar het meer subsidiair bewezen verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en dat hij positieve ontwikkelingen in zijn leven heeft doorgemaakt. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke taakstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005118-14
Parketnummer: 10-199635-14
Datum uitspraak: 30 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 20 november 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1999,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 april 2016 en 16 juni 2016. Het onderzoek heeft plaatsgevonden met gesloten deuren.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2013 tot en met 30 oktober 2013 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een kluis (met als inhoud onder andere een geldbedrag (groot 600 euro) en/of een hoeveelheid sieraden en/of waardepapieren en/of tafelzilver en/of een toneelkijker en/of een bijouteriedoos), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/haar mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel, althans een sleutel tot het gebruik waarvan hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren en/of (vervolgens) door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans een of meer ander(en), in of omstreeks de periode van 27 oktober 2013 tot en met 30 oktober 2013 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een kluis (met als inhoud onder andere een geldbedrag (groot 600 euro) en/of een hoeveelheid sieraden en/of waardepapieren en/of tafelzilver en/of een toneelkijker en/of een bijouteriedoos), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/haar mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel, althans een sleutel tot het gebruik waarvan hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren en/of (vervolgens) door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door in de nabije omgeving van de woning van die [benadeelde partij] op de uitkijk te staan;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2013 tot en met 30 oktober 2013 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kluis en/of (afkomstig uit voornoemde kluis) een (deel van een) geldbedrag (groot 600 euro) en/of een hoeveelheid sieraden en/of waardepapieren en/of tafelzilver en/of een toneelkijker en/of een bijouteriedoos), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Het hof is –met de advocaat-generaal- van oordeel dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2013 tot en met 30 oktober 2013 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, een kluis en/of (afkomstig uit
voornoemdeeenkluis
)een
(deel van een
)geldbedrag
(vantotaalgroot 600 euro) en/of een hoeveelheid sieraden en/of waardepapieren en/of tafelzilver en/of een toneelkijker en/of een bijouteriedoos),heeft verworven en
/ofvoorhanden heeft gehad, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist
(en
), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,dat het
(een)door diefstal,
in elk geval (een) door misdrijfverkregen goed
(eren)betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en de verdachte derhalve daarvan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw betoogd –zakelijk weergegeven- dat de verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte 2] grotendeels onderling tegenstrijdig zijn.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van [medeverdachte] en [medeverdachte 2], afgelegd tijdens de verhoren als medeverdachten bij de politie Eenheid Rotterdam en tijdens de getuigenverhoren ter terechtzitting in eerste aanleg, weliswaar op enkele (hier niet ter zake doende) onderdelen van elkaar afwijken, maar wel eensluidend zijn wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het verdelen van de buit uit de kluis. [medeverdachte] heeft, onder meer, verklaard dat zij van [verdachte] € 100,- uit de kluis heeft gekregen en [medeverdachte 2] dat zij van [verdachte] € 50,- heeft gekregen om haar mond te houden. Hun verklaringen zijn op belangrijke onderdelen consistent en gedetailleerd. Mede gelet op het feit dat [medeverdachte] en [medeverdachte 2] ook voor zichzelf belastende verklaringen hebben afgelegd en beiden uitdrukkelijk verklaren dat de verdachte bij het wegnemen van de kluis zelf niet aanwezig is geweest is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als voldoende geloofwaardig en betrouwbaar voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Het hof gaat voorbij –mede gezien het tijdsverloop- aan de verklaring van de moeder van de verdachte als getuige ter terechtzitting in hoger beroep inhoudende –kort gezegd- dat haar zoon op 27 oktober 2013 niet bij het openen van de kluis aanwezig kan zijn geweest, nu zij voor het eerst in juni 2014 vernam van de verdenking ten aanzien van haar zoon.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een omtrent de verdachte opgemaakt rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 december 2015, waarin is geadviseerd om aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Ook heeft het hof gelet op het tijdsverloop. Sinds de pleegdatum van het feit is ruim twee en een half jaar verstreken, waarin de verdachte zich niet wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en waarin hij zijn leven een andere wending lijkt te hebben gegeven, onder andere door te breken met het groepje jongeren waarmee het onderhavige feit is gepleegd. De mentor van de school is thans positief over de verdachte en hij toont zich gemotiveerd voor zijn vervolgopleiding. Het hof ziet in deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte aanleiding om af te wijken van het strafadvies van de Raad.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. A.E.A.M.
van Waesberghe, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juni 2016.