In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, was beschuldigd van ontucht met minderjarigen, waarbij hij onder andere zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de aangevers, die allemaal minderjarig waren, vertoonden inconsistenties en waren in hoge mate onbetrouwbaar. De deskundige dr. G. Wolters had in zijn rapport aangegeven dat de verklaringen van de kinderen beïnvloed konden zijn door verschillende factoren, zoals angst voor de reacties van hun ouders en onderlinge beïnvloeding. Het hof heeft geconcludeerd dat de handelingen die de verdachte zouden zijn ten laste gelegd, niet bewezen konden worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de officier van justitie en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing met betrekking tot een ander feit, waar de verdachte in eerste aanleg van was ontslagen van alle rechtsvervolging.