ECLI:NL:GHDHA:2016:3987

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
22-001619-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een werknemer tijdens het bezorgen van een maaltijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor het subsidiair ten laste gelegde. De zaak betreft een straatroof die door de verdachte en zijn mededader in scène is gezet, waarbij de verdachte deed voorkomen dat hij tijdens het bezorgen van een maaltijd was beroofd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is strafbaar bevonden en veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 40 uren en een schadevergoedingsmaatregel van € 250,- aan de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte lering heeft getrokken uit zijn daden en dat hij sindsdien een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001619-15
Parketnummer: 10-680298-14
Datum uitspraak: 13 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en is aan hem de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Rotterdam niet ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens het ontbreken van causaal verband tussen de gevorderde schadevergoeding en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 april 2014 te Sliedrecht op de openbare weg de Stationsweg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende ongeveer 250 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met kracht slaan/stompen op het gezicht, althans op het hoofd;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 april 2014 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een portemonnee (inhoudende 250 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als bezorger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het hof komt tot een andere strafoplegging.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks06 april 2014 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk een portemonnee (inhoudende 250 euro
, althans enig geldbedrag),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deletoebehoorde
(n)aan [café],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),en welk
(e)goed
(eren)verdachte
en/of zijn mededader(s)uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
van/als bezorger,
in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had
(den),wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader een straatroof in scene gezet door te doen voorkomen dat hij tijdens het bezorgen van een maaltijd zou zijn beroofd. Hierbij is het vertrouwen dat de werkgever in zijn werknemer stelde en ook behoorde te kunnen stellen op ernstige wijze beschaamd en hebben de verdachten deze werkgever ook financieel nadeel en overlast berokkend.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een straf rechtvaardigt zoals door de rechtbank is opgelegd. Anders dan de rechtbank zal het hof evenwel een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen, nu tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zich zeer bewust is van de ernst van de feiten, dat dit een eenmalige misstap lijkt te zijn geweest en hij lering lijkt te hebben getrokken uit de gevolgen die het plegen van dergelijke feiten voor een slachtoffer hebben. Ook heeft het hof meegewogen de ten tijde van het feit jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid, dat verdachte sindsdien een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu de inzendtermijn voor de stukken in hoger beroep met bijna vier maanden is overschreden. Het hof is echter van oordeel dat die overschrijding wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep, aangezien de zaak van de verdachte in appel binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, wordt afgedaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Nationale Politie, Eenheid Rotterdam
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd ten bedrage van € 250,-, nu de politie rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde.
De raadsman van verdachte heeft betwist dat sprake zou zijn van rechtstreekse schade.
Evenals de rechtbank ziet het hof aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 36f, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht voor een deel van de schade die de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam klaarblijkelijk heeft geleden ten gevolge van de door de verdachte en zijn mededader gezamenlijk in scene gezette straatroof de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdachte is er immers als co-auctor intellectualis mede verantwoordelijk voor te houden dat de politie door de in scene gezette straatroof op het verkeerde been is gezet en nodeloos allerlei onderzoeks- en opsporingswerkzaamheden heeft verricht naar een als een strafbaar feit gepresenteerde gebeurtenis, die zich in werkelijkheid niet had voorgedaan.
Dat voormeld in scene zetten van de overval zou kunnen leiden tot (onnodige) politie-inzet was naar het oordeel van het hof ook voor de verdachte voorzienbaar.
Gezien deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Nationale Politie en aldus naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door zijn strafbare gedraging is toegebracht.
Mede gelet op de hoogte van de in de zaak van de mededader opgelegde schadevergoedingsmaatregel zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen om een bedrag van € 250,- aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Nationale Politie, Eenheid Rotterdam.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van

120 (honderdtwintig) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) urenindien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nationale Politie, Eenheid Rotterdam, ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagenhechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer, mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. A.E.A.M. van Waesberghe, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2016.