ECLI:NL:GHDHA:2016:3965

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
200.176.389/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man heeft in hoger beroep de vernietiging van de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag verzocht, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De vrouw heeft het beroep bestreden en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoeken af te wijzen. Het hof heeft op 16 november 2016 de zaak behandeld en geconcludeerd dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling niet kan worden gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de boedelbeschrijving niet deugdelijk was en dat er onduidelijkheden bestonden over de verdeling van de vennootschap onder firma van partijen. Hierdoor was het hof niet in staat om de wijze van verdeling vast te stellen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgemeenschap afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 november 2016
Zaaknummer : 200.176.389/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9495 en FA RK 14-2217
Zaaknummer rechtbank : C/09/455625 en C/09/462823
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.M. Schönhagen te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 9 september 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juni 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 6 november 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 28 september 2015 een brief van 25 september 2015 met als bijlage een V-formulier van 25 september 2015 met bijlagen;
  • op 9 juni 2016 een faxbericht met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 26 oktober 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 5 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 9 juni 2016 een faxbericht met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 10 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Ter zitting hebben partijen het hof verzocht om de beslissing in deze zaak aan te houden om hen in de gelegenheid te stellen om tot overeenstemming te komen. Het hof heeft hiertoe de uitspraakdatum bepaald op 14 september 2016. Partijen zouden het hof vóór die datum informeren over de stand van zaken in de onderhavige zaak.
Het hof heeft geen bericht ontvangen van partijen.
Bij brief van 27 september 2016 heeft het hof partijen verzocht om het hof uiterlijk 10 oktober 2016 te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
Van de zijde van de vrouw is op 4 oktober 2016 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de man is geen reactie ontvangen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de deelbeschikking van 3 juli 2014 en de bestreden beschikking.
Bij genoemde deelbeschikking van 3 juli 2014 is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en iedere beslissing omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is:
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld conform de
vermogensverdelingsstaat zoals overgelegd door de vrouw;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw te voldoen haar overbedelingsvordering van € 12.274,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 juni 2015 tot de datum van algehele voldoening;
  • bepaald dat het door de vrouw onder [naam notariskantoor] te [vestigingsplaats] gestorte depotbedrag van € 40.000,- bij gebreke van enige overbedelingsvordering aan de zijde van de man, per direct, in ieder geval binnen zeven dagen na 9 juni 2015 aan de vrouw wordt uitbetaald.
De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte in het kader van de verdeling is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • partijen zijn op [trouwdatum] gehuwd in gemeenschap van goederen;
  • de gemeenschap van goederen is op 28 november 2013 ontbonden door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Den Haag;
  • de peildatum voor de omvang en de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap is 28 november 2013;
  • voor de waardering van de diverse vermogensbestanddelen is aangesloten bij de datum van de feitelijke verdeling tenzij anders overeengekomen;
  • als peildatum voor de waardering van de ondernemingen zijn partijen 31 december 2013 overeengekomen;
  • de echtscheidingsbeschikking van 3 juli 2014 van de rechtbank Den Haag is op 29 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting bij het hof en bij voornoemde brief van 4 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen overlegging door de advocaat van de man op 9 juni 2016 van een faxbericht met als bijlage een V-formulier met bijlagen. Zij heeft deze stukken pas om 16.30 uur op 9 juni 2016 in haar mailbox ontvangen, heeft deze niet meer met de vrouw kunnen bespreken en is van mening dat de stukken te laat zijn ingediend en niet eenvoudig te doorgronden zijn.
Het hof zal op de betreffende stukken acht slaan, omdat het hof zelf om deze stukken verzocht heeft en de advocaat van de vrouw, mede gelet op de omvang van de stukken en het tijdstip van de mondelinge behandeling bij het hof, zijnde 14.00 uur, in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die stukken en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3. De man verzoekt in zijn beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling van de huwelijkse gemeenschap van partijen vast te stellen op de wijze zoals door de man nog voor te stellen en de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen de uitkering wegens overbedeling van de vrouw waarvan de hoogte in goede justitie wordt vastgesteld op grond van de vast te stellen verdeling.
4. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van kosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, nu het een procedure van familierechtelijke aard betreft.

Hoor en wederhoor

5. De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank op het niet reageren van de man op de brieven van de vrouw van 16 december 2014 en 12 januari 2015 de gevolgtrekkingen heeft verbonden die haar geraden voorkwamen. De man had echter wel degelijk gereageerd op de betreffende brieven van de vrouw die de rechtbank kennelijk niet had ontvangen. De rechtbank is ten onrechte volledig voorbij gegaan aan zijn stellingen en hij wenst dat die stellingen in hoger beroep wel bij de beoordeling en de vaststelling van de verdeling in aanmerking worden genomen en worden gevolgd. De vrouw betwist dat de man nadere informatie heeft verstrekt en/of bewijsstukken heeft toegezonden zoals door de rechtbank en de vrouw verzocht. De procedure bij de rechtbank is keer op keer aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen de gevraagde inlichtingen te verschaffen en de verlangde bewijsstukken over te leggen. De man heeft dat nagelaten hetgeen voor zijn rekening en risico komt, aldus de vrouw.
6. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, dan is dit gebrek in hoger beroep hersteld, nu de man in hoger beroep alsnog voldoende zijn stellingen naar voren heeft kunnen brengen en heeft kunnen reageren op de door de vrouw in eerste aanleg ingenomen standpunten. Daarbij heeft het hof kennis genomen van alle door de man in het geding gebrachte stukken. Het hof gaat dan ook aan de eerste grief van de man voorbij.

Verdeling

7. Uit de overige grieven van de man en op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt het hof dat de man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft omdat hij zich niet kan verenigen met de wijze van verdeling door de rechtbank. De man verzoekt het hof, mede gezien zijn toelichting ter zitting, om de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen of de verdeling daarvan te gelasten. Het hof heeft daarvoor echter een deugdelijke boedelbeschrijving nodig op de peildatum, zijnde de datum waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden, 28 november 2013. Het hof heeft bij beide advocaten voor de zitting een boedelbeschrijving opgevraagd en gekregen. Het hof is echter niet in staat om op basis van die aangeleverde boedelbeschrijving de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen of de verdeling daarvan te gelasten, nu in de boedelbeschrijving onder meer wordt gesproken over een eenmanszaak, terwijl uit de overige stukken blijkt dat er sprake is (geweest) van een vennootschap onder firma (vof) van partijen. Het hof kan – onder meer – niet vaststellen of het vennootschapsvermogen daadwerkelijk is verdeeld tussen partijen. Ook is niet duidelijk of partijen een regeling hebben getroffen omtrent het voortzetten van de onderneming. .
Het hof is derhalve van oordeel dat de boedelbeschrijving niet deugdelijk is opgesteld. Ook ter zitting is desgevraagd niet de nodige duidelijkheid verschaft. Daarnaast is de jaarrekening 2014 naar het oordeel van het hof op bepaalde punten onbegrijpelijk. Het is voor het hof dan ook niet mogelijk om op grond van de thans voorliggende stukken de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, noch de verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgemeenschap alsnog afwijzen.

Proceskosten

8. Het hof zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de proceskosten in hoger beroep compenseren
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgemeenschap alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016.