ECLI:NL:GHDHA:2016:3814

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.117.301/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van bestuurder van Vereniging van Eigenaars met betrekking tot gefingeerde facturen en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die als bestuurder van de Vereniging van Eigenaars (VvE) betrokken is bij een geschil over onrechtmatige daad en schadevergoeding. De VvE heeft [appellant] aangeklaagd voor het indienen van gefingeerde facturen voor de levering van armaturen, die nooit zijn geleverd. De feiten zijn vastgesteld in een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag, waaruit blijkt dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door valse facturen in te dienen en kosten te declareren die niet ten behoeve van de VvE zijn gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] zijn bevoegdheid als bestuurder heeft overschreden en dat hij een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor zijn handelen. De VvE vorderde een schadevergoeding van € 24.565,70, die door de kantonrechter gedeeltelijk is toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen, met uitzondering van een onderdeel van de vordering dat is afgewezen. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 17.598,71, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.187.776/01
Rolnummer rechtbank: 4144084 \ CV EXPL 15-2991

Arrest van 13 september 2016

Inzake

[appellant],

wonende te Hillegom,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.I. Zaad te Den Haag,
tegen

de Vereniging van Eigenaars [adres],

statutair gevestigd te Hillegom,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. Y.H. van Ballegooijen te Breda.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 19 april 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden en daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie heeft de VvE een (vooraf toegezonden) memorie van antwoord (met productie) ingediend waarin de bij appeldagvaarding aangevoerde vier grieven van [appellant] zijn bestreden. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd, waarbij aan de zijde van de VvE het procesdossier is overgelegd.

Beoordeling in hoger beroep

1.1
In hoger beroep is niet opgekomen tegen de juistheid van de vaststelling van de feiten in het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, zittingsplaats Leiden, van 16 december 2015 (hierna: het bestreden vonnis), zodat deze feiten ook voor het hof als uitgangspunt dienen. Met inachtneming daarvan alsmede van hetgeen voorts (als niet voldoende gemotiveerd bestreden) is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.2
[appellant] woont samen met zijn echtgenote in een appartementencomplex gelegen aan het [adres] (hierna: het appartementencomplex), in het appartement met nummer 62. De echtgenote van [appellant] is eigenaar van dit appartement.
1.3
In de op het appartementencomplex betrekking hebbende splitsingsakte is het modelreglement van de KNB van januari 1992 (hierna: het modelreglement) van toepassing verklaard, met dien verstande dat daarop enige (hier niet ter zake doende) wijzigingen zijn aangebracht. In het modelreglement zijn de statuten van de VvE opgenomen. Daarin staat onder meer:

“Artikel 38

1. (…)
2. De beslissing over het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken berust bij het bestuur. Het bestuur kan echter geen onderhoudswerkzaamheden opdragen die een bedrag dat door de vergadering zal worden vastgesteld te boven gaan, tenzij het daartoe vooraf door de vergadering is gemachtigd.
(…)

Artikel 41

1. (…)
2. (…)
3. Het bestuur beheert de middelen van de vereniging, waaronder begrepen de gelden gereserveerd voor het periodiek onderhoud en de noodzakelijke vernieuwingen (…). De vergadering kan regelen vaststellen met betrekking tot het beheer van middelen van de vereniging.
De vergadering kan besluiten de administratie - waaronder dient te worden verstaan (…) het doen van alle uitgaven, (…) - op te dragen aan een door haar aan te wijzen administratief beheerder en onder de voorwaarden als door haar met die beheerder zullen worden overeengekomen.”
Verder is in artikel 44 van het modelreglement bepaald dat de vergadering een huishoudelijk reglement kan vaststellen ter regeling van de instructie aan het bestuur.
1.4
In het Huishoudelijk Regelement 2012 van de VvE (hierna: het huishoudelijk reglement) staat onder meer:
“Artikel 11.
(…)
f. De ledenvergadering bepaalt de hoogte van het mandaat aan de voorzitter en technische commissie tot het geven van opdrachten ter bevordering van het onderhoud binnen de VvE. In de vergadering van d.d. 17 april 2012 is dit bedrag bepaald op € 2500,-.”
1.5
De administratie van de VvE wordt beheerd door Verenigde Administratiekantoren voor VVE-Beheer B.V. (hierna te noemen: het administratiekantoor).
1.6
[appellant] is op 16 april 2013 benoemd tot bestuurder van de VvE.
1.7
[appellant] heeft de volgende ten name van “Lampenwelt.de” gestelde facturen ter betaling ingediend bij de VvE:
1) factuur d.d. 8 januari 2014 ad € 5.615,85;
2) factuur d.d.10 februari 2014 ad € 3.518,25;
3) factuur d.d. 24 maart 2014 ad € 2.890,15, en
4) factuur d.d. 24 april 2014
ad € 2.107,25
€ 14.131,50
(hierna: de facturen).
De facturen zijn gericht aan V.V.E.A.V.S. ter attentie van “[appellant]” en daarin wordt verwezen naar de bestelling van diverse armaturen, in totaal 200 stuks. Op de facturen staat dat de betaling dient plaats te vinden op: “SOFORT BANK IBAN: DE79700111100250250010”.
1.8
Op verzoek van [appellant] heeft het administratiekantoor, namens de VvE, het in de onder 1.7 genoemde eerste factuur genoemde bedrag overgemaakt naar [appellant] en de overige gefactureerde bedragen naar het in de facturen genoemde bankrekeningnummer.
1.9
[appellant] heeft voorts een totaalbedrag van € 1.178,60 bij de VvE aan onkosten gedeclareerd betreffende de aanschaf en de vervanging van armaturen in het appartementencomplex. De VvE heeft deze onkosten vergoed.
1.1
Na de voldoening door de VvE van de facturen is gebleken dat het op de facturen vermelde rekeningnummer correspondeert met het rekeningnummer op de website van https://bibeltreuechristen.wordpress.com/spenden/. Lampenwelt.de heeft op verzoek van de VvE een van de facturen bekeken en verklaard dat de betreffende factuur niet van haar afkomstig is. Ook heeft Lampenwelt.de verklaard dat het in de factuur genoemde artikelnummer niet voorkomt in haar assortiment.
1.11
De VvE heeft [appellant] op 6 juni 2014 ontheven uit zijn functie van bestuurder.
1.12
Op verzoek van de VvE heeft Bouwkundig Adviesbureau Zuiderwijk (hierna: bureau Zuiderwijk) een onderzoek verricht naar de algemene verlichting op de galerijen en in de gemeenschappelijke ruimten van het appartementencomplex en daarover bij brief van 1 juli 2014 gerapporteerd (hierna: het rapport Zuiderwijk). In het rapport Zuiderwijk is het aantal, het kenmerk en de plaats van de in het appartementencomplex aangetroffen armaturen gedetailleerd beschreven, evenals de voorraad armaturen die ter plaatse is aangetroffen. Geconcludeerd is dat de 200 armaturen die in de facturen zijn genoemd, niet in het appartementencomplex op voorraad liggen en daar niet zijn geïnstalleerd.
2.1
De VvE heeft, samengevat weergegeven, bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan de VvE van € 24.565,70,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2015 en veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De VvE heeft aan haar vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat [appellant] als bestuurder ernstig verwijtbaar en onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld, althans wanprestatie heeft gepleegd.
De vordering bestaat uit de volgende onderdelen:
A - een bedrag aan schadevergoeding van in totaal € 22.375,46, hetgeen de optelsom is van (onder meer) de volgende posten:
(i) € 14.131,50 wegens het bewegen van de VvE tot betaling van gefingeerde facturen betreffende de levering van armaturen;
(ii) € 1.178,60 wegens ten onrechte gedeclareerde onkosten betreffende armaturen;
(iii) € 5.000,- wegens het factureren van niet aan de VvE geleverde danwel later door [appellant] weggehaalde goederen;
(iv) € 2.000,-, althans € 500,-, wegens ten onrechte betaalde bestuurdersvergoedingen;
B - de wettelijke rente daarover tot 1 mei 2015 ad € 586,99, en
C - buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.603,25.
De schadevergoedingsvordering is ter zitting in eerste aanleg verminderd met € 65,36.
2.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld en de hiervoor onder A genoemde vordering tot schadevergoeding toegewezen tot het bedrag van € 16.856,99, en wel als volgt:
post (i) volledig;
post (ii) volledig;
post (iii) gedeeltelijk, tot € 1.046,89, en
post (iv) tot € 500,- (de subsidiaire vordering).
De wettelijke rente is toegewezen vanaf 8 mei 2015 en de buitengerechtelijke incassokosten zijn tot het bedrag van € 1.141,72 toegewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
3.1
[appellant] komt met
grieven I, II en IIIop tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij als bestuurder onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld en tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de schadeposten (i) tot en met (iii). Het hof zal de grieven I tot en met III hierna (ten dele gezamenlijk) bespreken.
Grief IVziet op schadepost (iv) maar betreft geen echte grief nu [appellant] hiermee slechts naar voren brengt dat hij ter zake van deze post geen verweer zal voeren. Grief IV kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden en behoeft geen verdere bespreking.
Anders dan namens [appellant] ter comparitie in hoger beroep naar voren is gebracht, bevat de appeldagvaarding naar het oordeel van het hof geen (voldoende kenbare) grief tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten.
Grieven I tot en met III
3.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld. Het betreft handelen van [appellant] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE, zodat meer in het bijzonder ter beoordeling staat of [appellant] een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van de vervulling van zijn bestuurstaak. Het hof stelt in dit verband het volgende voorop. Artikel 5:131 lid 3 BW bepaalt dat, voor zover de statuten niet anders bepalen, het bestuur van de vereniging van eigenaars de middelen van de vereniging beheert en zorgdraagt voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars. Blijkens de hiervoor weergegeven statuten en het huishoudelijk reglement van de VvE was [appellant] als bestuurder bevoegd om tot maximaal € 2.500,- kosten van onderhoud ten laste van de VvE te maken.
Post (i): de facturen betreffende de aankoop van armaturen (grief I)
3.3
Aan de vordering ter zake van post (i) heeft de VvE ten grondslag gelegd dat [appellant] gefingeerde facturen betreffende de levering van armaturen bij de VvE heeft ingediend. De VvE stelt, onder verwijzing naar het rapport Zuiderwijk, dat er geen armaturen aan de VvE zijn geleverd en dat [appellant] de VvE heeft opgelicht.
3.4
[appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de door hem bij de VvE ingediende facturen vals zijn en niet afkomstig van Lampenwelt.de. Hij voert in zijn toelichting op grief I echter aan dat hij de armaturen wel daadwerkelijk heeft besteld en geleverd heeft gekregen en dat hij deze ook in het appartementencomplex heeft geïnstalleerd. Volgens [appellant] kunnen geen conclusies worden getrokken uit de constatering van bureau Zuiderwijk dat de in het appartementencomplex onderzochte armaturen niet nieuw waren, omdat [appellant] de door hem bestelde nieuwe armaturen al “een zeer groot aantal maanden” vóór het onderzoek van bureau Zuiderwijk had aangebracht en de armaturen continue in bedrijf zijn. Ook voert [appellant] aan dat de telling van het aantal armaturen door bureau Zuiderwijk niet klopt; volgens [appellant] zijn er 141 en niet 109 armaturen in de gemeenschappelijke ruimten van het appartementencomplex.
3.5
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn verweer dat de VvE daadwerkelijk armaturen geleverd heeft gekregen, onvoldoende gemotiveerd, mede ook gelet op de uitkomsten van het onderzoek van bureau Zuiderwijk. Het lag minst genomen op de weg van [appellant] - die immers stelt dat hij offertes voor de armaturen heeft ontvangen, de armaturen heeft besteld, ten dele heeft opgehaald en heeft geplaatst - stukken ter zake van de bestelling en de levering in het geding te brengen (bijvoorbeeld de offerte en leveringsbon) en te concretiseren waar en bij welk bedrijf hij een deel van de beweerde bestelling heeft opgehaald. [appellant] heeft dat nagelaten, en kon daarover ter comparitie in hoger beroep desgevraagd niet meer verklaren dan dat het bedrijf “ergens bij de grens” zat, dat hij een deel van de armaturen in een garagebox in Rhenen heeft opgehaald, maar dat hij de naam van het bedrijf niet meer weet. [appellant] heeft ook niet gespecificeerd waar in het appartementencomplex hij de beweerdelijk ontvangen nieuwe armaturen heeft geïnstalleerd, en evenmin hoeveel dit er zijn geweest. Uit de door [appellant] overgelegde foto’s blijkt geenszins dat [appellant] armaturen geleverd heeft gekregen en deze in het appartementencomplex heeft geïnstalleerd of gedeponeerd. Gelet op het ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerde verweer van [appellant] moet als vaststaand worden beschouwd dat de in de valse facturen genoemde armaturen niet aan de VvE zijn geleverd.
3.6
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [appellant] zijn bevoegdheid als bestuurder verregaand heeft overschreden. Hij heeft immers welbewust facturen ter betaling c.q. vergoeding bij de VvE ingediend die geen betrekking hadden op daadwerkelijk ten behoeve van het appartementencomplex gemaakte onderhoudskosten. Los hiervan heeft [appellant] zijn bevoegdheid als bestuurder overschreden door ruim meer dan het maximumbedrag van € 2.500,- aan kosten ten laste van de VvE te brengen.
3.7
Van het hiervoor genoemde handelen buiten zijn bevoegdheid kan [appellant] een (zeer) ernstig verwijt worden gemaakt. Hij diende als bestuurder immers op de hoogte te zijn van, en zich te houden aan de binnen de VvE geldende bevoegdheidsregels ter zake van het doen van uitgaven ten laste van de VvE en buiten twijfel staat dat een bestuurder geen kosten ten laste van de rechtspersoon mag brengen die niet daadwerkelijk ten behoeve van de rechtspersoon zijn gemaakt. [appellant], die stelt dat niet alleen hij maar ook de kascommissie en het administratiekantoor akkoord waren met de betaling van de facturen door de VvE, kan zich ter zake niet achter anderen verschuilen. Hij dient als bestuurder zelf op de hoogte te zijn van zijn bevoegdheden en deze in acht te nemen. Aan de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] als bestuurder doet ook niet af dat de bestuurswerkzaamheden van [appellant] als vrijwilligerswerk moeten worden aangemerkt, zoals [appellant] betoogt. Ook als vrijwilliger was [appellant] gebonden aan de regels omtrent de bevoegdheid van het bestuur van de VvE. De door [appellant] gestelde betrokkenheid van medebestuurders bij of wetenschap van deze bestuurders van het declareren van de facturen, doet - wat daar verder ook van zij - niet af aan de ernst van de verwijtbaarheid van het handelen van [appellant], temeer nu het juist [appellant] zelf is geweest die de facturen ter betaling aan de kascommissie van de VvE heeft aangeboden. Tot slot is ook niet relevant dat [appellant] ook “klusjesman” voor de VvE was; het enkele feit dat [appellant] klusjes voor de VvE verrichtte, verschafte hem evenmin de bevoegdheid om - zonder machtiging van de vergadering van de VvE - de facturen in rekening te brengen aan de VvE. De conclusie is dan ook dat [appellant] onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door de dientengevolge door VvE geleden schade van € 14.131,50.
3.8
Aan het beroep van [appellant] op dwaling bij de aanschaf van de armaturen wordt voorbijgegaan. Niet inzichtelijk is gemaakt hoe een dergelijk beroep van invloed is op de aansprakelijkheid van [appellant] ex artikel 2:9 BW jegens de VvE, nog daargelaten dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht hij heeft gedwaald.
Post (ii): onkostendeclaratie armaturen (grief II)
3.9
Met grief II voert [appellant] aan dat het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 1.178,60 (wegens ten onrechte door [appellant] in rekening gebrachte onkosten betreffende de beweerde aanschaf van armaturen) niet klopt omdat dit bedrag niet alleen ziet op kosten betreffende de aanschaf armaturen, maar ook (en veelal) op andere kosten, zoals: gebruik pc, telefoonkosten, elektra, deurvangers monteren, brievenbussen regelen, reparatie voordeurslot, onderhoud lift, haken lassen, galerij schoonmaken en sloten vervangen.
3.1
De grief faalt. De VvE heeft bij dagvaarding onder 56 gedetailleerd beschreven welke door [appellant] gedeclareerde posten in het gevorderde bedrag van € 1.178,60 zijn opgenomen en heeft ter onderbouwing vier declaratiebonnen van [appellant] in het geding gebracht waarop die kosten met een omschrijving staan vermeld. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, heeft de VvE geen vergoeding ter zake van
alledoor [appellant] gedeclareerde posten teruggevorderd; door [appellant] gedeclareerde onkosten die niet gerelateerd zijn aan de beweerde aanschaf van armaturen (deurvangers monteren, brievenbussen regelen, reparatie voordeurslot, onderhoud lift, haken lassen, galerij schoonmaken en sloten vervangen) zijn
nietin de vordering van de VvE opgenomen. Wel zijn daarin niet nader door [appellant] gespecificeerde en gedeclareerde “uren pc” en “gewerkte uren” opgenomen. In eerste aanleg heeft [appellant] niet bestreden dat ook deze uren betrekking hadden op de beweerde aanschaf en installatie van armaturen. In hoger beroep heeft hij dat alsnog gedaan, maar slechts in algemene zin, zonder duidelijk te maken hoeveel uren op andere werkzaamheden betrekking hadden en welke werkzaamheden dit waren. Aldus heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij de uren heeft opgevoerd in het kader van de beweerde aanschaf en installatie van armaturen. Die uren mocht hij niet bij de VvE declareren en ook ter zake van deze declaratie is sprake van onrechtmatig handelen van [appellant] jegens de VvE. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen in het kader van grief I is overwogen.
3.11
Het hof gaat in dit verband nog in op het door [appellant] ter comparitie in hoger beroep gedane mondelinge verzoek om afgifte van “een gele map” die zich volgens [appellant] in kelderbox 72 van het appartementencomplex bevindt, de opslagruimte voor de VvE. Het gaat volgens [appellant] om een werkmap waarmee aannemelijk zou kunnen worden gemaakt dat [appellant] daadwerkelijk onderhoud heeft verricht. [appellant] heeft geen vordering ex artikel 843a Rv ingediend en het hof ziet geen aanleiding om de VvE op de voet van artikel 22 Rv te bevelen de door [appellant] genoemde map over te leggen. De VvE heeft betwist dat zij over een gele map van [appellant] beschikt en [appellant] heeft tot aan de comparitie in hoger beroep (die plaatsvond nadat [appellant] zijn grieven naar voren had gebracht) nimmer melding gemaakt van het bestaan van een dergelijke map. Het hof acht daarom onvoldoende aannemelijk dat de VvE een dergelijke map onder zich heeft. Los daarvan zou een onderzoek naar (het bestaan van) die map in dit stadium van het geding in strijd met de goede procesorde komen.
Post (iii): facturering goederen (g
rief III)
3.12
Grief III ziet op het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 1.046,89 wegens het door de VvE laten betalen van niet voor de VvE bestemde goederen. De vordering van de VvE bedroeg € 5.000,-, maar in verband met het verweer van [appellant] dat de VvE niet alle onderliggende facturen ter onderbouwing had overgelegd, heeft de kantonrechter de vordering gedeeltelijk afgewezen. De VvE heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de gedeeltelijke afwijzing zodat in appel alleen nog het toegewezen bedrag van € 1.046,89 ter discussie staat. Blijkens het bestreden vonnis is dit bedrag de optelsom van de door [appellant] ingediende en door de VvE betaalde facturen (overgelegd als productie 22 bij dagvaarding) ten bedrage van respectievelijk € 17,50, € 400,-, € 220,40, € 21,60, € 6,- en € 397,39.
3.13
De VvE heeft hierover bij dagvaarding gesteld dat [appellant] uitgaven ter zake van de aanschaf van goederen bij de VvE heeft gedeclareerd, en dat deze door de VvE zijn betaald, terwijl die goederen niet in het appartementencomplex zijn aangetroffen. De VvE heeft haar stelling onderbouwd met een lijst met goederen die niet door de VvE zijn gevonden (productie 22 bij dagvaarding). De VvE heeft er voorts op gewezen dat [appellant] een veiligheidsbedrijf heeft en dat de door [appellant] bij de VvE ter betaling ingediende facturen betrekking hebben op “veiligheidsspullen”.
3.14
Gelet op deze (voldoende onderbouwde) stelling van de VvE lag het op de weg van [appellant] om aan te geven waar de door hem aan de VvE gedeclareerde goederen kunnen worden gevonden. [appellant] heeft dat niet gedaan; hij heeft volstaan met de blote stelling dat de aangeschafte producten nimmer voor hem privé zijn aangeschaft en met de onjuiste stelling dat hij, gelet op zijn bevoegdheid als bestuurder om tot een bedrag van € 2.500,- onderhoudsuitgaven te doen, in beginsel niet aannemelijk hoeft te maken of hij goederen ten behoeve van de VvE heeft aangeschaft. Aldus heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de door hem gedeclareerde goederen zich niet in het appartementencomplex bevinden. Het hof neemt daarom als vaststaand feit aan dat [appellant] goederen aan de VvE in rekening heeft gebracht die niet aan de VvE zijn geleverd. [appellant] kan ook hiervan een ernstig verwijt worden gemaakt en is aansprakelijk voor de schade die de VvE daardoor heeft geleden. Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen.
3.15
Het voorgaande geldt echter niet ten aanzien van het door [appellant] op 12 augustus 2013 bij de VvE gedeclareerde en door de VvE betaalde bedrag van € 400,-. Deze declaratie heeft (anders dan de andere onder 3.11 genoemde bedragen) geen betrekking op de aanschaf van goederen, maar ziet, zo leidt het hof af uit de onderliggende declaratiebon van [appellant], op de kosten die zouden worden gemaakt op een “tweede klusdag” die zou gaan plaatsvinden op 24 augustus 2013, en die bestonden uit de betaling van een vergoeding aan de leden van de VvE die op de tweede klusdag werkzaamheden op en rondom het appartementencomplex zouden gaan verrichten. Uit de desbetreffende declaratiebon blijkt voorts welke leden van de VvE tijdens een eerdere (eerste) klusdag hebben gewerkt en daarvoor een vergoeding hebben ontvangen. De VvE heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat de tweede klusdag niet daadwerkelijk heeft plaatsgehad c.q. niet noodzakelijk was noch dat toen een vergoeding van in totaal € 400,- aan leden van de VvE is uitbetaald - ter comparitie in hoger beroep is namens de VvE slechts opgemerkt dat “wordt betwijfeld” of er door anderen is geklust. [appellant] heeft in zoverre terecht aangevoerd dat zijn betalingsverzoek niet onrechtmatig was, ook gelet op het feit dat de declaratiebon het bedrag van € 2.500,- niet overschrijdt. De grief slaagt in zoverre. Het hof zal dit onderdeel van de vordering alsnog afwijzen en het bestreden vonnis op dit punt vernietigen.
Conclusie
3.16
De conclusie is dat de grieven 1, 2 en 4 falen, en grief 3 grotendeels. Het hof komt niet toe aan een bewijsopdracht en het bewijsaanbod van [appellant] voldoet bovendien niet aan de daaraan te stellen eisen, en zal worden gepasseerd. In verband met het gedeeltelijk slagen van grief 3 zal het bestreden vonnis worden vernietigd voor wat betreft de toewijzing van € 400,- ter zake van de declaratiebon van de “klusdag”. Dit onderdeel van de vordering van de VvE zal alsnog worden afgewezen. Dat betekent dat, anders dan in het bestreden vonnis is vermeld, geen € 17.998,71 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, maar € 17.598,71. Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het appel.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, zittingsplaats Leiden, van 16 december 2015 voor zover daarbij ter zake van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten in totaal € 17.998,71 is toegewezen,
en
opnieuw rechtdoende:
- wijst ter zake van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten in totaal € 17.598,71 toe, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 8 mei 2015 tot de dag der algehele voldoening,
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het appel, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 1.957,- aan griffierecht en € 2.316,- aan salaris voor de advocaat;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, E.J. van Sandick en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.