1.4.Mede naar aanleiding van hetgeen is verklaard bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de rechtbank in het bestreden vonnis geconstateerd dat het geschil zich beperkte tot de twee laatstgenoemde bedragen. De rechtbank was van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om te kunnen concluderen dat hij € 8.000,- in contanten aan [appellante] heeft betaald en wees de vordering ot terugbetaling van dit bedrag toe. Ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- achtte de rechtbank aannemelijk dat [de oudste broer] kosten had gemaakt voor [appellante] met het oog op een in Marokko te voeren procedure en had [appellante] de wijze waarop de broers dat aanpakten voor lief genomen. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag werd afgewezen. [geïntimeerde] werd veroordeeld in de proceskosten.
2. De principale grieven hebben betrekking op de afwijzing van de vordering ter zake van het bedrag van € 12.000,- en de incidentele grieven op de toewijzing van de vordering met betrekking tot het bedrag van € 8.000,-. Voorts klaagt [geïntimeerde] over zijn veroordeling in de proceskosten.
in het principaal appel en in het incidenteel appel
3. Of [geïntimeerde] het geld van [appellante] onder zich had uit hoofde van de door [appellante] gestelde opdracht of krachtens de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst tot bewaarneming zal het hof in het midden laten. Vast staat dat [appellante] de overeenkomst heeft opgezegd. Zij heeft op grond van die opzegging recht op teruggave van het geld voor zover dat niet is teruggegeven of in haar opdracht of met haar instemming is uitgegeven.
de grieven in het principale appel
4. Ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- verweert [geïntimeerde] zich tegen teruggave ervan met de stelling dat hij het geld met instemming van [appellante] aan [de oudste broer] heeft gegeven. [appellante] en [de oudste broer] hadden afgesproken dat [de oudste broer] naar Marokko zou gaan om daar een juridische procedure tegen [appellante]’s echtgenoot te beginnen. Het geld voor de procedure en reis- en verblijfkosten zouden door [appellante] worden betaald van het geld dat zij aan [geïntimeerde] in bewaring had gegeven. [geïntimeerde] heeft € 12.000,- gepind en in contanten aan [de oudste broer] gegeven waarna [de oudste broer] naar Marokko is vertrokken, aldus nog steeds [geïntimeerde].
Het ligt op de weg van [geïntimeerde] om zijn stelling dat hij het geld met instemming van [appellante] aan [de oudste broer] heeft gegeven te bewijzen, nu [appellante] een en ander betwist.
5. Bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] daarin geslaagd spelen de volgende aspecten een rol.
*Het hof hecht waarde aan het standpunt dat [appellante] heeft ingenomen onder punt 4 van de inleidende dagvaarding, te weten dat haar (oudste) broer haar had geadviseerd om een proces tegen haar echtgenoot te beginnen en dat het bedrag van € 50.000,- daarvoor bestemd was.
*Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [appellante] erkend dat zij met [de oudste broer], die haar oudste broer is, en [geïntimeerde] een advocaat heeft bezocht om de mogelijkheden van een proces in Marokko te onderzoeken.
*[appellante] heeft volgens haar eigen visie de € 50.000,- aan [geïntimeerde] gegeven om het geld van haar echtgenoot terug te krijgen. Zij heeft daar echter verder geen nadere voorwaarden aan verbonden.
*[geïntimeerde] heeft verklaringen overgelegd van [de oudste broer] en twee zussen van partijen, [X] en [Y]. Alle drie verklaren dat met alle broers en zussen besproken is dat het geld dat de echtgenoot van [appellante] had afgenomen teruggehaald moest worden, dat [appellante] dat ook wilde en dat zij met elkaar hadden gesproken over het moment dat [de oudste broer] daarvoor naar Marokko zou gaan.
6. Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat [appellante] ermee instemde dat hij van het hem toevertrouwde bedrag van € 50.000,- geld aan [de oudste broer] gaf ten behoeve van procesvoering in Marokko tegen [appellante]’s echtgenoot.
7. Dit laat echter onverlet dat het (ook) op de weg van [geïntimeerde] ligt om aan te tonen dat het geld dat hij aan [de oudste broer] heeft gegeven, aan de bedoelde procesvoering of daarmee samenhangende kosten is besteed.
Daarvoor geldt het volgende.
Volgens de overgelegde verklaringen van [de oudste broer] en genoemde [X] en [Y] heeft [de oudste broer] € 12.000,- meegekregen, maar, al aangenomen dat dit juist is, is dat een te algemeen feit en zijn die verklaringen op dat punt onvoldoende om aan te tonen dat dat bedrag vervolgens ook ten behoeve van [appellante] is besteed. Dat klemt temeer omdat [geïntimeerde] in zijn eigen verklaring meldt dat bij de douane € 2.200,- van [de oudste broer] werd ingenomen wegens diens belastingschulden. Volgens [geïntimeerde] heeft [de oudste broer] het (overige) geld besteed aan een vliegticket, hotelovernachtingen, taxiritten en een voorschot voor de advocaat. [geïntimeerde] heeft enkel een bewijs overgelegd van het vliegticket van [de oudste broer] ad € 168,-, maar verder ontbreekt iedere specificatie van de gemaakte kosten en ook elke onderbouwing daarvan, al dan niet met bescheiden. Bij gebreke daarvan wordt aan bewijsvoering op dat punt niet toegekomen.
8. Dit betekent dat [appellante] succes heeft met haar grieven. Van het gevorderde bedrag van € 12.000,- zal [geïntimeerde] € 11.832,- moeten terugbetalen. De vordering zal in zoverre alsnog worden toegewezen en het vonnis zal op dit punt worden vernietigd.
de grieven in het incidentele appel
9. [geïntimeerde] stelt dat hij op 16 november 2013 (de trouwdag van een neefje) € 8.000,- in contanten aan [appellante] heeft overhandigd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij eerdergenoemde verklaringen overgelegd van [de oudste broer], [X] en [Y].
Zij verklaren op dit punt eensluidend dat [geïntimeerde] op de trouwdag van hun neefje tegen 10.00 uur naar het huis van [Y] is gekomen met het geld voor [appellante]. Tevoren hadden zij gezamenlijk besloten [appellante] € 8.000,- voor een verbouwing aan haar huis te geven. Volgens [Y] hadden [de oudste broer] en [appellante] bij haar geslapen en was iedereen bij haar omdat zij de haren en de make-up van de dames verzorgde. Volgens [de oudste broer], [X] en [Y] heeft [appellante] het geld in de woonkamer in hun bijzijn in ontvangst genomen. Het bedrag werd gegeven in briefjes van € 100,-.
[Y] heeft daaraan toegevoegd, dat [appellante] het bedrag heeft nageteld en de hele dag stevig onder haar arm geklemd bij zich heeft gehad.
9. [appellante] bestrijdt deze gedetailleerde verklaringen enkel met de stelling dat het allemaal niet waar is en dat haar broers en zusters partijdig zijn. Haar stelling dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij het geld gepind heeft, biedt geen hulp, omdat [geïntimeerde] stelt het geld in contanten thuis te hebben gehad. Dat de verbouwing pas veel later heeft plaatsgevonden ontkracht de verklaringen niet. En het feit dat de linkerarm van [appellante] verlamd is, zodat het niet mogelijk is dat zij het geld daaronder had vastgeklemd, sluit in elk geval niet uit dat zij haar tas onder de rechterarm hield.
Het hof acht de bestrijding van de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende, hetgeen tot gevolg heeft dat ook [geïntimeerde] succes heeft met zijn grieven. Ten aanzien van de gevorderde € 8.000,- kan het vonnis evenmin in stand blijven.
10. Het slagen der grieven brengt mee dat het vonnis zal worden vernietigd. De vordering zal worden toegewezen op na te melden wijze. Het hof ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, zowel voor het hoger beroep als voor de eerste aanleg, aangezien partijen broer en zus van elkaar zijn.