ECLI:NL:GHDHA:2016:381

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
200.168.101/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering tussen broer en zus na verkeersongeluk en onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geldvordering tussen twee familieleden, een broer en een zus, na een verkeersongeluk waarbij de zus, [appellante], een schadevergoeding van € 500.000,- ontving. Van dit bedrag heeft zij € 50.000,- overgemaakt naar de rekening van haar broer, [geïntimeerde], met de bedoeling dat hij stappen zou ondernemen om het geld terug te vorderen van haar echtgenoot, die het bedrag had ontnomen. Na een verzoek tot terugbetaling door [appellante], weigerde [geïntimeerde] dit, wat leidde tot beslaglegging op zijn bankrekeningen door [appellante].

De zaak kwam voor het hof na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de vordering van [appellante] tot terugbetaling van € 12.000,- had afgewezen, maar de vordering tot terugbetaling van € 8.000,- had toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] de afwijzing van de vordering van € 12.000,- bestreden, terwijl [geïntimeerde] de toewijzing van de vordering van € 8.000,- aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij het geld met instemming van [appellante] aan hun oudste broer heeft gegeven voor juridische kosten in Marokko.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van [appellante] tot terugbetaling van € 12.000,- toegewezen, terwijl de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 8.000,- werd afgewezen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen de partijen. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.168.101/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 14-693

Arrest van 1 maart 2016

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M. Erik te Dordrecht,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 8 april 2015 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis in deze zaak van 14 januari 2015, gewezen door de rechtbank Den Haag, team handel. Bij memorie van grieven heeft zij vier grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden en tevens bij memorie van grieven in incidenteel appel (met producties) zijnerzijds vier grieven tegen het vonnis opgeworpen. [appellante] heeft die grieven bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties) bestreden. Tot slot is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft onder het kopje “Feiten” een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is niet opgekomen, zodat deze ook voor het hof als uitgangspunt gelden.
Met inachtneming daarvan gaat het om het volgende.
1.1.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn zus en broer van elkaar. [appellante] heeft als slachtoffer van een verkeersongeluk een schadevergoeding ontvangen van € 500.000,-. Haar echtgenoot heeft nagenoeg het hele bedrag in gedeelten meegenomen naar Marokko en naar eigen inzicht besteed. Op 2 november 2013 heeft [appellante] het resterende bedrag van € 50.000,- overgemaakt op de bankrekening van [geïntimeerde]. Op 3 april 2014 heeft zij verzocht dat bedrag aan haar terug te betalen. [geïntimeerde] voldeed niet aan dat verzoek, waarna [appellante] beslag heeft doen leggen op bankrekeningen van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 22.061,50.
1.2.
[appellante] vordert in deze zaak € 50.000,- vermeerderd met rente en kosten, op grond van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking dan wel misbruik van omstandigheden. Zij stelt daartoe dat zij het bedrag aan [geïntimeerde] had overgemaakt opdat stappen gezet zouden worden om te bewerkstelligen dat zij weer de beschikking zou krijgen over het geld dat haar echtgenoot zich had toegeëigend. [geïntimeerde] heeft echter niets gedaan, zij heeft de opdracht om stappen te zetten ingetrokken en [geïntimeerde] heeft geen mededelingen gedaan van wat hij heeft verricht, aldus [appellante].
1.3.
Volgens [geïntimeerde] had hij het geld van [appellante] in bewaring gekregen om te voorkomen dat haar ook dit bedrag door haar echtgenoot zou worden ontnomen. Hij verklaarde zich bereid het bedrag dat door het beslag was getroffen, aan [appellante] terug te betalen, zodra het beslag zou zijn opgeheven, en stelde dat hij ook reeds € 7.938,50 (€ 200 in november 2013 en € 7.738,50 na ontvangst van de dagvaarding) aan [appellante] had terugbetaald. Verder stelde hij € 8.000,- in contanten aan [appellante] te hebben gegeven voor de verbouwing van haar huis en € 12.000,- op verzoek van [appellante] aan hun oudste broer [..] om in Marokko een procedure te starten tegen de echtgenoot van [appellante].
1.4.
Mede naar aanleiding van hetgeen is verklaard bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de rechtbank in het bestreden vonnis geconstateerd dat het geschil zich beperkte tot de twee laatstgenoemde bedragen. De rechtbank was van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om te kunnen concluderen dat hij € 8.000,- in contanten aan [appellante] heeft betaald en wees de vordering ot terugbetaling van dit bedrag toe. Ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- achtte de rechtbank aannemelijk dat [de oudste broer] kosten had gemaakt voor [appellante] met het oog op een in Marokko te voeren procedure en had [appellante] de wijze waarop de broers dat aanpakten voor lief genomen. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag werd afgewezen. [geïntimeerde] werd veroordeeld in de proceskosten.
2. De principale grieven hebben betrekking op de afwijzing van de vordering ter zake van het bedrag van € 12.000,- en de incidentele grieven op de toewijzing van de vordering met betrekking tot het bedrag van € 8.000,-. Voorts klaagt [geïntimeerde] over zijn veroordeling in de proceskosten.
in het principaal appel en in het incidenteel appel
3. Of [geïntimeerde] het geld van [appellante] onder zich had uit hoofde van de door [appellante] gestelde opdracht of krachtens de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst tot bewaarneming zal het hof in het midden laten. Vast staat dat [appellante] de overeenkomst heeft opgezegd. Zij heeft op grond van die opzegging recht op teruggave van het geld voor zover dat niet is teruggegeven of in haar opdracht of met haar instemming is uitgegeven.
de grieven in het principale appel
4. Ten aanzien van het bedrag van € 12.000,- verweert [geïntimeerde] zich tegen teruggave ervan met de stelling dat hij het geld met instemming van [appellante] aan [de oudste broer] heeft gegeven. [appellante] en [de oudste broer] hadden afgesproken dat [de oudste broer] naar Marokko zou gaan om daar een juridische procedure tegen [appellante]’s echtgenoot te beginnen. Het geld voor de procedure en reis- en verblijfkosten zouden door [appellante] worden betaald van het geld dat zij aan [geïntimeerde] in bewaring had gegeven. [geïntimeerde] heeft € 12.000,- gepind en in contanten aan [de oudste broer] gegeven waarna [de oudste broer] naar Marokko is vertrokken, aldus nog steeds [geïntimeerde].
Het ligt op de weg van [geïntimeerde] om zijn stelling dat hij het geld met instemming van [appellante] aan [de oudste broer] heeft gegeven te bewijzen, nu [appellante] een en ander betwist.
5. Bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] daarin geslaagd spelen de volgende aspecten een rol.
*Het hof hecht waarde aan het standpunt dat [appellante] heeft ingenomen onder punt 4 van de inleidende dagvaarding, te weten dat haar (oudste) broer haar had geadviseerd om een proces tegen haar echtgenoot te beginnen en dat het bedrag van € 50.000,- daarvoor bestemd was.
*Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [appellante] erkend dat zij met [de oudste broer], die haar oudste broer is, en [geïntimeerde] een advocaat heeft bezocht om de mogelijkheden van een proces in Marokko te onderzoeken.
*[appellante] heeft volgens haar eigen visie de € 50.000,- aan [geïntimeerde] gegeven om het geld van haar echtgenoot terug te krijgen. Zij heeft daar echter verder geen nadere voorwaarden aan verbonden.
*[geïntimeerde] heeft verklaringen overgelegd van [de oudste broer] en twee zussen van partijen, [X] en [Y]. Alle drie verklaren dat met alle broers en zussen besproken is dat het geld dat de echtgenoot van [appellante] had afgenomen teruggehaald moest worden, dat [appellante] dat ook wilde en dat zij met elkaar hadden gesproken over het moment dat [de oudste broer] daarvoor naar Marokko zou gaan.
6. Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat [appellante] ermee instemde dat hij van het hem toevertrouwde bedrag van € 50.000,- geld aan [de oudste broer] gaf ten behoeve van procesvoering in Marokko tegen [appellante]’s echtgenoot.
7. Dit laat echter onverlet dat het (ook) op de weg van [geïntimeerde] ligt om aan te tonen dat het geld dat hij aan [de oudste broer] heeft gegeven, aan de bedoelde procesvoering of daarmee samenhangende kosten is besteed.
Daarvoor geldt het volgende.
Volgens de overgelegde verklaringen van [de oudste broer] en genoemde [X] en [Y] heeft [de oudste broer] € 12.000,- meegekregen, maar, al aangenomen dat dit juist is, is dat een te algemeen feit en zijn die verklaringen op dat punt onvoldoende om aan te tonen dat dat bedrag vervolgens ook ten behoeve van [appellante] is besteed. Dat klemt temeer omdat [geïntimeerde] in zijn eigen verklaring meldt dat bij de douane € 2.200,- van [de oudste broer] werd ingenomen wegens diens belastingschulden. Volgens [geïntimeerde] heeft [de oudste broer] het (overige) geld besteed aan een vliegticket, hotelovernachtingen, taxiritten en een voorschot voor de advocaat. [geïntimeerde] heeft enkel een bewijs overgelegd van het vliegticket van [de oudste broer] ad € 168,-, maar verder ontbreekt iedere specificatie van de gemaakte kosten en ook elke onderbouwing daarvan, al dan niet met bescheiden. Bij gebreke daarvan wordt aan bewijsvoering op dat punt niet toegekomen.
8. Dit betekent dat [appellante] succes heeft met haar grieven. Van het gevorderde bedrag van € 12.000,- zal [geïntimeerde] € 11.832,- moeten terugbetalen. De vordering zal in zoverre alsnog worden toegewezen en het vonnis zal op dit punt worden vernietigd.
de grieven in het incidentele appel
9. [geïntimeerde] stelt dat hij op 16 november 2013 (de trouwdag van een neefje) € 8.000,- in contanten aan [appellante] heeft overhandigd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij eerdergenoemde verklaringen overgelegd van [de oudste broer], [X] en [Y].
Zij verklaren op dit punt eensluidend dat [geïntimeerde] op de trouwdag van hun neefje tegen 10.00 uur naar het huis van [Y] is gekomen met het geld voor [appellante]. Tevoren hadden zij gezamenlijk besloten [appellante] € 8.000,- voor een verbouwing aan haar huis te geven. Volgens [Y] hadden [de oudste broer] en [appellante] bij haar geslapen en was iedereen bij haar omdat zij de haren en de make-up van de dames verzorgde. Volgens [de oudste broer], [X] en [Y] heeft [appellante] het geld in de woonkamer in hun bijzijn in ontvangst genomen. Het bedrag werd gegeven in briefjes van € 100,-.
[Y] heeft daaraan toegevoegd, dat [appellante] het bedrag heeft nageteld en de hele dag stevig onder haar arm geklemd bij zich heeft gehad.
9. [appellante] bestrijdt deze gedetailleerde verklaringen enkel met de stelling dat het allemaal niet waar is en dat haar broers en zusters partijdig zijn. Haar stelling dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij het geld gepind heeft, biedt geen hulp, omdat [geïntimeerde] stelt het geld in contanten thuis te hebben gehad. Dat de verbouwing pas veel later heeft plaatsgevonden ontkracht de verklaringen niet. En het feit dat de linkerarm van [appellante] verlamd is, zodat het niet mogelijk is dat zij het geld daaronder had vastgeklemd, sluit in elk geval niet uit dat zij haar tas onder de rechterarm hield.
Het hof acht de bestrijding van de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende, hetgeen tot gevolg heeft dat ook [geïntimeerde] succes heeft met zijn grieven. Ten aanzien van de gevorderde € 8.000,- kan het vonnis evenmin in stand blijven.
slotsom
10. Het slagen der grieven brengt mee dat het vonnis zal worden vernietigd. De vordering zal worden toegewezen op na te melden wijze. Het hof ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, zowel voor het hoger beroep als voor de eerste aanleg, aangezien partijen broer en zus van elkaar zijn.

Beslissing

Het hof:
 vernietigt het bestreden vonnis
en opnieuw recht doende
 veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen een bedrag van € 33.893,50 vermeerderd met de wettelijke rente over € 22.061,50 over de periode van 4 april 2014 tot 12 juli 2014 en over het bedrag van € 11.832,- met ingang van 4 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
 compenseert de proceskosten voor zowel het hoger beroep als de eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
 verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.