ECLI:NL:GHDHA:2016:3756
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vernietiging van ouderschapsplan op grond van dwaling en ontbinding wegens onvoorziene omstandigheden
In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar vordering tot vernietiging van een ouderschapsplan werd afgewezen. De vrouw stelt dat zij op basis van dwaling het ouderschapsplan wil vernietigen, omdat de man zich niet aan de afspraken heeft gehouden en misbruik maakt van het ouderschapsplan in Marokko. De rechtbank had eerder bepaald dat de man geen recht op omgang met de minderjarige heeft, maar de vrouw vreest dat de man in Marokko alsnog omgang probeert af te dwingen. De vrouw heeft in haar appeldagvaarding grieven aangevoerd en verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en haar vordering alsnog toe te wijzen.
Het hof oordeelt dat de vernietigbaarheid op grond van dwaling in beginsel alleen geldt voor vermogensrechtelijke overeenkomsten. Het ouderschapsplan is echter primair een familierechtelijke overeenkomst, waardoor de grond voor vernietiging op basis van dwaling niet van toepassing is. De vrouw heeft ook een subsidiaire vordering tot ontbinding van het ouderschapsplan ingediend op basis van onvoorziene omstandigheden. Het hof stelt vast dat de vrouw de juiste procedure heeft gevolgd voor geschillen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, en dat de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 hierin voorziet. Het hof wijst zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de vrouw af, omdat het ouderschapsplan niet kan worden vernietigd of ontbonden op de door de vrouw aangevoerde gronden.
Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 22 november 2016.