ECLI:NL:GHDHA:2016:3756

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
200.185.004/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van ouderschapsplan op grond van dwaling en ontbinding wegens onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar vordering tot vernietiging van een ouderschapsplan werd afgewezen. De vrouw stelt dat zij op basis van dwaling het ouderschapsplan wil vernietigen, omdat de man zich niet aan de afspraken heeft gehouden en misbruik maakt van het ouderschapsplan in Marokko. De rechtbank had eerder bepaald dat de man geen recht op omgang met de minderjarige heeft, maar de vrouw vreest dat de man in Marokko alsnog omgang probeert af te dwingen. De vrouw heeft in haar appeldagvaarding grieven aangevoerd en verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en haar vordering alsnog toe te wijzen.

Het hof oordeelt dat de vernietigbaarheid op grond van dwaling in beginsel alleen geldt voor vermogensrechtelijke overeenkomsten. Het ouderschapsplan is echter primair een familierechtelijke overeenkomst, waardoor de grond voor vernietiging op basis van dwaling niet van toepassing is. De vrouw heeft ook een subsidiaire vordering tot ontbinding van het ouderschapsplan ingediend op basis van onvoorziene omstandigheden. Het hof stelt vast dat de vrouw de juiste procedure heeft gevolgd voor geschillen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, en dat de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 hierin voorziet. Het hof wijst zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de vrouw af, omdat het ouderschapsplan niet kan worden vernietigd of ontbonden op de door de vrouw aangevoerde gronden.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 22 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.185.004/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/478389 / HA ZA 15-699

arrest d.d. 22 november 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G. Hagens te Berghem,
tegen
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
tegen de man is verstek verleend.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 18 januari 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2015 tussen partijen gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding grieven aangevoerd.
Tegen de man is ter rolzitting van 9 februari 2016 verstek verleend.
De vrouw heeft op 19 april 2016 in een memorie van grieven twee grieven opgeworpen.
De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en heeft arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover in dit hoger beroep van belang, de vordering van de vrouw tot vernietiging van het door partijen in juni 2012 ondertekende en aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2012 aangehechte ouderschapsplan, afgewezen.
2. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar primaire dan wel subsidiaire vordering in eerste aanleg alsnog zal toewijzen.
In eerste aanleg heeft de vrouw gevorderd:
- primair het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan te vernietigen op grond van dwaling;
- subsidiair het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan met terugwerkende kracht tot het moment waarop het is gesloten te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden;
- dit alles met veroordeling van de man in de kosten van de procedure en de nakosten.
3. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Tussen partijen is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2012 de echtscheiding uitgesproken. Bij deze beschikking is bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de man recht heeft op omgang met het kind van partijen: [naam] , geboren te ’ [plaatsnaam] op [datum] , hierna: de minderjarige. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 is het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige beëindigd en is bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Voorts is de man het recht op omgang met de minderjarige ontzegd. De man beroept zich in Marokko bij de rechter op het ouderschapsplan en wenst op basis daarvan in Marokko omgang met de minderjarige. De Marokkaanse rechter erkent de door de rechtbank Rotterdam uitgesproken ontzegging van de omgang niet. De vrouw verzoekt nu primair vernietiging subsidiair ontbinding met terugwerkende kracht van het ouderschapsplan, hetwelk is aangehecht aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2012.
4. De vrouw stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij vernietiging van het ouderschapsplan omdat de man het ouderschapsplan in Marokko misbruikt om omgang af te dwingen. Door de Marokkaanse rechter wordt meer waarde gehecht aan de overeenkomst tussen partijen dan aan een uitspraak van de Nederlandse rechter in een zaak die door de vrouw is geïnitieerd. De Marokkaanse rechter heeft gevraagd om schriftelijk vast te laten stellen dat de betreffende overeenkomst niet langer geldig is. De vrouw vordert derhalve primair vernietiging van het ouderschapsplan op grond van dwaling, artikel 6:228 BW, en voert daartoe het volgende aan. De vrouw heeft, naar aanleiding van toezeggingen van de man, afspraken met de man gemaakt vanuit het vertrouwen en de gedachte dat de man zich zou gedragen overeenkomstig datgene wat was afgesproken en dat hij de belangen van de vrouw en de minderjarige voor ogen zou houden. Echter, kort na het opstellen van het ouderschapsplan kwam het tot misdragingen van de man jegens de vrouw en de minderjarige en een heftig geweldsincident dat vooraf werd gegaan door maanden van kleinere incidenten. Dit heeft geresulteerd in een contact- en straatverbod voor de man alsmede de beschikking waarbij het gezag over de minderjarige alleen is toegekend aan de vrouw en de man de omgang met de minderjarige is ontzegd. Het lijdt geen twijfel dat de man wist dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken zou gaan houden. Had de vrouw dit geweten, dan zou zij nimmer met het ouderschapsplan hebben ingestemd. De grond voor vernietiging van het ouderschapsplan op grond van dwaling is hiermee volgens de vrouw gegeven. Echter, naar de mening van de vrouw gaat de rechtbank met een beroep op de familierechtelijke aard van de overeenkomst ten onrechte niet over tot vernietiging van het ouderschapsplan op grond van dwaling. Volgens de vrouw moet bij de beoordeling van de vraag of het familierechtelijke karakter in de weg staat aan een beroep op wilsgebreken gekeken worden naar in hoeverre datgene waaromtrent gedwaald is, verbonden is met het ‘gevoelsleven’ van de partij die de dwaling heeft laten ontstaan. Het onderhavige beroep op dwaling is echter van wezenlijk andere aard, aldus de vrouw. Het staat immers los van gevoels- en liefdesleven, maar is er sprake van een (kennelijk) bewuste actie van de man om meewerkend te lijken, echter zodra zich de mogelijkheid voordoet middels geweld en intimidatie zijn wil door te drijven.
Subsidiair vordert de vrouw ontbinding van het ouderschapsplan op grond van onvoorziene omstandigheden, artikel 6:258 BW. De man heeft met zijn handelen de belangen van de minderjarige en de vrouw ernstig geschaad en treedt (ver) buiten de grenzen van de afspraken. Gelet op die wijziging van omstandigheden, gelegen in het grillige gedrag van de man dat zich pas na het ondertekenen van het ouderschapsplan heeft getoond, dient het ouderschapsplan op grond van onvoorziene omstandigheden te worden ontbonden.
5. Het hof oordeelt als volgt. De vernietigbaarheid op grond van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW geldt in beginsel slechts voor obligatoire overeenkomsten in de zin van artikel 6:213 lid 1 BW. De schakelbepaling van artikel 6:216 BW breidt de toepasselijkheid van de artikelen 6:213 tot en met 260 BW, waaronder dus ook de dwaling van artikel 6:228 BW en de onvoorziene omstandigheden van artikel 6:258 BW vallen, uit tot ‘andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen’. Hieronder valt bijvoorbeeld het (echt)scheidingsconvenant, voor zover daarin vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding zijn geregeld. Het ouderschapsplan is echter, in ieder geval primair, geen vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de ouders/partijen die de overeenkomst sluiten maar slechts een familierechtelijke overeenkomst. Slechts indirect kan het gaan om vermogensrechtelijke aspecten, zoals het betalen van kinderalimentatie door één van de ouders. Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van niet-vermogensrechtelijke aard zijn, komt men niet toe aan vernietigbaarheid op grond van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW dan wel vernietiging op grond van onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 BW. In artikel 1:253a BW is voorzien in een (verzoekschrift)procedure voor het geval partijen een geschil hebben over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Artikel 1:377e BW is daarin van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van een wijziging van omstandigheden dan wel dat bij het nemen van de eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, kan een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag worden gewijzigd. Dit is de rechtsgang die daarvoor staat en welke door de vrouw ook is gevolgd en is uitgemond in de eindbeschikking van 27 juni 2014. Gelet op het karakter van het ouderschapsplan dient derhalve zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de vrouw op deze grond te worden afgewezen. Het hof merkt hierbij op dat de vrouw weliswaar vernietiging dan wel ontbinding van het gehele ouderschapsplan heeft verzocht, waarin ook een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie is overeengekomen, echter het gehele beroep van de vrouw is de facto gericht op slechts vernietiging dan wel ontbinding van de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling. Hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht met betrekking tot haar belang bij een vernietiging dan wel ontbinding van het ouderschapsplan maakt het vorenstaande naar het oordeel van het hof niet anders, nog daargelaten dat de vrouw haar stellingen over de problemen die zij in Marokko stelt te ondervinden niet onderbouwt zodat het hof dit belang ook verder niet inhoudelijk kan toetsen.
6. Het hof ziet, gelet op de uitkomst van deze procedure en mede bezien het feit dat het een procedure tussen gewezen echtelieden betreft, geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van de procedure zoals door de vrouw verzocht. Het hof zal dit verzoek afwijzen en de kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november in aanwezigheid van de griffier.