Beoordeling van het hoger beroep
1. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis:
in conventie:
- bepaald dat er, voor de duur van 3 maanden (hangende het onderzoek door Veilig Thuis), tussen de man en de minderjarige [naam] , geboren op [datum] te [plaatsnaam] (hierna: de minderjarige) één keer in de veertien dagen als volgt omgang zal zijn:
- de ene keer gedurende drie uur in een kinderspeelparadijs naar keuze van de vrouw in de buurt van Den Haag (woonplaats vrouw), waarbij de man naar Den Haag reist;
- de andere keer gedurende drie uur in een kinderspeelparadijs naar keuze van de man in de buurt van [woonplaats] (woonplaats man), waarbij de vrouw en de minderjarige naar [woonplaats] reizen;
- de vrouw geeft de minderjarige in het kinderspeelparadijs af aan de man, waarna de vrouw op gepaste afstand zal gaan zitten aan een tafel;
- de man verblijft vervolgens met de minderjarige in de openbare ruimtes van het kinderspeelparadijs;
- de vrouw zal geen audio- en/of beeldopnames van de minderjarige en/of de man maken;
waarbij het eerste omgangsmoment zal plaatsvinden in het weekend van 4 en 5 juni 2016 in (de buurt van) Den Haag;
- het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie:
- de in de beschikking van 13 januari 2012 van de rechtbank Den Haag opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgeschort voor de duur van 3 maanden;
- bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
2. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, (naar het hof begrijpt:) opnieuw rechtdoende:
- de vrouw alsnog veroordeelt tot nakoming van de omgangs- en contactregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 13 januari 2012 van de rechtbank Den Haag;
- te bepalen dat de vrouw ten gunste van de man een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de hiervoor genoemde omgangs- en contactregeling niet nakomt, en dat de vrouw, na daartoe bij aangetekende brief te zijn aangemaand, de verschuldigde dwangsom niet binnen 24 uur betaalt, het vonnis (het hof begrijpt: arrest) uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang voor een tijd van ten hoogste 30 dagen, althans voor een tijd die het hof juist acht;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3. De vrouw concludeert dat het dit hof moge behagen bij vonnis (het hof begrijpt: arrest), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans de vorderingen van de man af te wijzen, althans de gevorderde dwangsom te matigen tot nihil en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Kern van de zaak is dat de man nakoming wenst van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in de beschikking van 13 januari 2012 van de rechtbank Den Haag en dat de vrouw opschorting van deze verdeling wenst.
5. De voorzieningenrechter heeft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geschorst voor de duur van drie maanden, derhalve tot 20 augustus 2016. De termijn van de schorsing is derhalve thans verstreken. Nu de schorsing inmiddels voorbij is en het een beslissing in een voorzieningenprocedure, derhalve een ordemaatregel betrof, heeft de man geen belang meer bij het door hem ingestelde hoger beroep. De man is dan ook niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
6. Voor zover de man heeft gesteld dat de voorzieningenrechter een aantal door de man naar voren gebrachte punten niet in de beoordeling zou hebben betrokken dan wel dat het vonnis onvoldoende is gemotiveerd, overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter mede bezien de aard van de procedure in kort geding zijn vonnis meer dan voldoende heeft gemotiveerd. Uit het vonnis valt duidelijk af te leiden wat de gedachtegang is geweest van de voorzieningenrechter om tot zijn oordeel te komen.
7. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren.
8. Uit het vorenstaande volgt dat de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Derhalve wordt als volgt beslist.