ECLI:NL:GHDHA:2016:3751

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
200.191.370/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod tussen ex-echtelieden met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door een vrouw tegen een man, haar ex-echtgenoot. De vrouw heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot het opleggen van een straat- en contactverbod aan de man, die in het verleden is veroordeeld voor een poging tot doodslag op haar. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft deze vorderingen op 15 april 2016 afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De vrouw heeft op 19 juli 2016 een memorie van grieven ingediend, waarin zij drie grieven naar voren heeft gebracht, ondersteund door negen producties. De man heeft in zijn memorie van antwoord, ingediend op 16 augustus 2016, zijn verweer gevoerd en één productie overgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2013 gescheiden en hebben samen drie minderjarige kinderen. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen gekregen, terwijl het verzoek van de man om een omgangsregeling is afgewezen. De man was in 2012 gedetineerd en is in mei 2016 voorwaardelijk vrijgelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen door het huiselijk geweld in het verleden getraumatiseerd zijn en behandeling hebben ondergaan. In hoger beroep vordert de vrouw dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de man een contact- en gebiedsverbod oplegt.

Het hof heeft de grieven van de vrouw gezamenlijk behandeld en is van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft beslist. Het hof heeft de argumenten van de vrouw overwogen, maar concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De vrouw heeft niet kunnen onderbouwen dat er een noodzaak is voor de gevorderde verboden, en het hof heeft de grieven van de vrouw dan ook gepasseerd. Het bestreden vonnis is bekrachtigd, wat betekent dat de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.191.370/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/506804/KG ZA 16/293

arrest d.d. 8 november 2016 (bij vervroeging)

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht.

Het geding

Bij exploot van 13 mei 2016 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 15 april 2016, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
De vrouw heeft ter rolzitting van 19 juli 2016 een memorie van grieven ingediend. Deze bevat drie grieven en daarbij zijn 9 producties overgelegd.
De man heeft ter rolzitting van 16 augustus 2016 een memorie van antwoord ingediend. Daarbij is 1 productie overgelegd.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en vonnis gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is geen grief gericht zodat het hof (mede) van deze feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw, strekkende tot het opleggen van een gebiedsverbod aan de man voor Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Warmond en Zoeterwoude en strekkende tot een bevel aan de man om zich te onthouden van het op enigerlei wijze opnemen van contact met de vrouw en de kinderen van partijen, afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert in hoger beroep dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof aan de man een contact- en gebiedsverbod zal opleggen.
4. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
5. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn ex-echtelieden, zij zijn [in] 2013 gescheiden. Zij hebben samen drie thans nog minderjarige kinderen. De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking de vrouw belast met het eenhoofdig gezag en heeft het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. Ten tijde van de echtscheidingsprocedure stonden de minderjarigen onder toezicht van een jeugdbeschermingsinstelling. De man is in 2012 gedetineerd en is veroordeeld voor een poging tot doodslag op de vrouw. Sedert maart 2015 is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld en zijn straf is geëindigd in mei 2016. De minderjarigen zijn door het huiselijk geweld in het verleden getraumatiseerd en hebben hiervoor behandeling ondergaan.
6. Het hof zal de grieven van de vrouw gezamenlijk behandelen. Deze komen er alle op neer dat de vrouw meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte onvoldoende grond aanwezig heeft geoordeeld voor het opleggen van de gevorderde verboden. De vrouw stelt dat de in de kort gedingdagvaarding vermelde bedreigingen zeer kort voor het dagvaarden in kort geding hebben plaatsgevonden. Inmiddels heeft de man een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingediend bij de rechtbank Den Haag. De man heeft zich dreigend geuit naar de gezinsbeschermster in juli 2016 toen hem te verstaan werd gegeven dat hij niet in contact kon komen met de oudste minderjarige. De man geeft ten overstaan van de rechter sociaal wenselijke antwoorden maar denkt er zelf heel anders over. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter belangrijk geacht dat de man al ongeveer een jaar op voorwaarden vrij is en er in die periode niets is gebeurd. De man had namelijk tot mei 2016 een enkelband waardoor zijn actieradius beperkt was. De vrouw is nog altijd aangesloten op het Aware alarmsysteem. De gezinsbeschermster is er alles aan gelegen om de veiligheid van de vrouw en de kinderen te waarborgen. Daarom zal de vrouw nog een schriftelijke beantwoording door de gezinsbeschermster van een aantal vragen die de vrouw haar heeft gesteld in het geding brengen, zodat de man zich daartegen kan verweren.
7. De man stelt dat hij de vrouw en de kinderen sinds 2013 op geen enkele wijze meer heeft benaderd. De man heeft zelf verzocht aan de hulpverlening om een opbouw in het contact met de kinderen omdat een onaangekondigde confrontatie niet goed voor hen zal zijn. De man ontkent de gezinsbeschermster bedreigd te hebben, al was hij het niet eens met haar inhoudelijke beoordeling van de mogelijkheid tot contact door de man met de kinderen. De beweringen van de vrouw zijn op niets gebaseerd en zijn grievend. De man beseft dat hij een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en dat het vertrouwen van de vrouw en de kinderen in hem hierdoor ernstig is beschadigd. De man zal er alles aan doen om dit vertrouwen te herstellen.
8. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niets naar voren gekomen, laat staan onderbouwd, dat tot een ander oordeel moet leiden. Zoals de voorzieningenrechter terecht overweegt is voor toewijzing van ingrijpende maatregelen als een straat- en contactverbod slechts plaats wanneer de veiligstelling van de persoonlijke vrijheid van de vrouw tegen inbreuken daarop door de man op geen andere wijze te bereiken is. Weliswaar stelt de vrouw nu dat de man zich zeer kort voor het dagvaarden in eerste aanleg dreigend jegens de vrouw zou hebben uitgelaten tegenover de gezinsbeschermster, maar de man ontkent dat; hij stelt alleen zijn ongenoegen te hebben geuit. De vrouw heeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing gegeven van haar stellingen. De vrouw heeft aangekondigd nog een schriftelijk stuk over te leggen met een beantwoording van vragen door de gezinsbeschermster maar zij heeft dit nagelaten. Gesteld noch gebleken is dat de man sinds 2013, althans in de periode gelegen voor en na het beëindigen van zijn straf, contact heeft gezocht met de vrouw dan wel met de kinderen. De vrouw heeft deze stelling van de man niet betwist. Contacten hebben kennelijk alleen met de jeugdbeschermer plaatsgevonden; niet is komen vast te staan dat daaruit een noodzaak voortvloeit om de gevorderde verboden op te leggen.
9. Dit betekent dat de grieven van de vrouw worden gepasseerd en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en J.M. van Baardewijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.