ECLI:NL:GHDHA:2016:374

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
200.168.494/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie met betrekking tot Egyptisch recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de kinderalimentatie en partneralimentatie zijn vastgesteld. De vrouw, wonende in Egypte, heeft op 20 april 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 19 januari 2015. De man, ook van Egyptische nationaliteit, heeft op 9 juli 2015 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 18 november 2015 mondeling behandeld, waarbij de vrouw en haar advocaat niet verschenen. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatieverplichtingen opnieuw vast te stellen, terwijl de man het beroep bestrijdt en verzoekt om de vrouw in de kosten te veroordelen. Het hof oordeelt dat de rechtbank de kinderalimentatie op juiste gronden heeft vastgesteld en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij recht heeft op partneralimentatie. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 januari 2016
Zaaknummer : 200.168.494/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-6636
Zaaknummer rechtbank : C/09/426481
[appellante] ,
wonende te Egypte,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. S. Bhulai, thans mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Benamar te Almere.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 20 april 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 januari 2015 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 9 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw is voorts bij het hof op 29 mei 2015 een brief van 28 mei 2015 met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 18 november 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw en haar advocaat zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 8 februari 2013, 7 juni 2013 en 21 juli 2014 van de rechtbank Den Haag en naar de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 8 februari 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van de zaak met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) en bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie), alsmede de proceskosten aangehouden. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om zich, onderbouwd met stukken, uit te laten over het antwoord op de vraag of op grond van het toepasselijke Egyptische recht tot toewijzing van het verzoek kan worden gekomen.
Bij beschikking van 7 juni 2013 heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden in afwachting van de beschikking van dit hof op het hoger beroep van de man tegen de beschikking van 8 februari 2013.
Bij beschikking van 4 december 2013 heeft het hof genoemde beschikking van 8 februari 2013 bekrachtigd.
Bij beschikking van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) verzocht een onderzoek te verrichten en te rapporteren over een aantal vragen ter zake van de verzoeken tot alimentatie naar Egyptisch recht en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is de door de man met ingang van 1 september 2012 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] , (hierna: de minderjarige) bepaald op € 95,- per maand, vanaf 19 januari 2015 telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, uitvoerbaar bij voorraad, en is het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd op [trouwdatum] te [plaats] , [land] ;
- uit dit huwelijk is de minderjarige geboren;
- de minderjarige verblijft bij de vrouw in Egypte;
- de man en de vrouw hebben de Egyptische nationaliteit;
- de vrouw heeft op 31 augustus 2012 het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding ingediend;
- de echtscheidingsbeschikking is op 9 april 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor zover bestreden te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vrouw van kinderalimentatie en de partneralimentatie alsnog toe te wijzen, en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
2. De man bestrijdt het beroep en verzoek het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Kinderalimentatie
3. Volgens de vrouw heeft de rechtbank bij het bepalen van de kinderalimentatie ten onrechte een beslissing uit 2008 van de rechtbank te [plaats] , Egypte, tot uitgangspunt genomen, waarin de onderhoudsbijdrage voor een ander kind van de man op 600,- Egyptische Pond is vastgesteld. Van deze beslissing is niet het origineel overgelegd, het stuk is niet gelegaliseerd en ook niet van een beëdigde vertaling voorzien. Daarnaast is de beslissing gedateerd. Uitgangspunt dient te zijn de huidige draagkracht van de man, zoals het IJI in het rapport heeft opgenomen.
4. Voorts stelt de vrouw dat de rechtbank zonder enige onderbouwing en motivering een bedrag van 800,- EGP (€ 95,-) per maand heeft vastgesteld. Het minimumloon is sinds 2008 met 300% of meer gestegen.
5. De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. In Egypte is sprake van een min of meer casuïstische benadering voor de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie. Het door de vrouw verzochte bedrag is buitenproportioneel en niet onderbouwd. Het minimumloon in Egypte bedraagt 700 EGP per maand.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2012 op € 95,- per maand heeft bepaald. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. Gezien het verschil in levensstandaard tussen Nederland en Egypte en rekening houdend met de overige onderhoudsverplichtingen van de man acht het hof deze bijdrage in onderhavig geval in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Partneralimentatie
7. De vrouw stelt dat haar verzoek tot partneralimentatie door de rechtbank ten onrechte is afgewezen. Zij heeft immers volgens de mut’a recht op een toelage gedurende ten minste twee jaren na de huwelijksontbinding. Het initiatief om te scheiden is door de man in 2012 genomen; de formalisering ervan in Nederland is door de vrouw gedaan.
8. De man is van mening dat hij niet onderhoudsplichtig is jegens de vrouw, nu niet hij maar de vrouw de scheiding in gang heeft gezet. De vrouw heeft er immers zelf voor gekozen om de echtelijke woning te verlaten en, ondanks verzoeken van de man daartoe, niet terug te keren. Dit was een schande voor de man en zijn familie en hem resteerde dan ook geen andere weg dan de legitieme procedure in Egypte op te starten, te weten de verstoting. De vrouw heeft vervolgens de echtscheidingspapieren in ontvangst genomen, hetgeen met zich brengt dat zij de echtscheiding heeft geaccepteerd. Zij heeft dan ook geen recht op de door haar verzochte mut’a. De vrouw heeft voorts geen behoefte aan een bijdrage. Zij woont bij haar familie en heeft een goede baan als docent. Bovendien heeft de man onlangs vernomen dat de vrouw hertrouwd is.
9. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij recht heeft op een toelage van de man - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft zij de stelling van de man dat het de vrouw was die de echtelijke woning van partijen op zeker moment heeft verlaten en daarin niet wilde terugkeren onvoldoende weersproken. Voorts heeft zij het inleidend verzoek tot echtscheiding in 2012 in Nederland ingediend. Dat hier slechts sprake was van een formalisering, zoals de vrouw stelt, acht het hof gezien het door partijen gevoerde debat niet gebleken. Het hof is dan alles overziend ook van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat de vrouw niet heeft ingestemd of berust in de huwelijksontbinding, zodat haar geen recht op compensatie naar Egyptisch recht toekomt als door haar gevraagd.
Proceskosten
10. De man heeft het hof verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
11. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, en het feit dat de man zijn verzoek tot proceskostenveroordeling van de vrouw op generlei wijze heeft onderbouwd, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, C. van Nievelt en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2016.