ECLI:NL:GHDHA:2016:3689

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
22-000984-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake bedreiging met de dood en vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Roemenië in 1981 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van een medewerkster van een makelaarskantoor met de dood en het vernielen van eigendommen van dat kantoor. De verdachte had eerder een steen naar de medewerkster gegooid en de ruiten van het kantoor vernield. Tijdens gedragsdeskundige onderzoeken herhaalde de verdachte dat hij de medewerkster en een andere man om het leven zou brengen, wat leidde tot ernstige zorgen over zijn geestelijke gezondheid en de veiligheid van anderen. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. Het hof benadrukte de ernst van de bedreigingen en het gewelddadige gedrag van de verdachte, evenals de noodzaak van behandeling om de veiligheid van de medewerkster en anderen te waarborgen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000984-16
Parketnummer: 09-818044-15
Datum uitspraak: 14 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortejaar] 1981,
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met het bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2015 te Gouda [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (tijdens zijn verhoor bij de politie) gezegd:
- Ik ga ook de vrouw vermoorden die die foto van mij heeft gemaakt en/of
- Ik had ook een mes bij me dus ze heeft ook geluk dat ik niet met dat mes haar keel heb doorgesneden en/of
- Stel dat mijn zakmes open stond dan had ik haar in slechte toestand de nek door kunnen snijden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 april 2015 te Gouda [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (tijdens zijn verhoor bij de politie) gezegd:
- Ik ga ook de vrouw vermoorden die die foto van mij heeft gemaakt
en/of
- Ik had ook een mes bij me dus ze heeft ook geluk dat ik niet met dat mes haar keel heb doorgesneden en/of
- Stel dat mijn zakmes open stond dan had ik haar in slechte toestand de nek door kunnen snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een medewerkster van een makelaarskantoor (indirect) woordelijk met de dood bedreigd. Enkele dagen daarvoor had hij een steen in haar richting gegooid en de ruiten van dat makelaarskantoor vernield. Aldus heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij aangeefster teweeggebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages omtrent de persoon van de verdachte d.d. 23 juli 2015, opgesteld en ondertekend door G.H.E. van Hoecke (psychiater) onderscheidenlijk R.K.F. Lemmens (klinisch psycholoog), en van het PBC-rapport d.d. 30 december 2015 opgesteld door J. Marx (psychiater) en C.T.H.M. Salet (psycholoog).
De rechtbank heeft ter zake van voornoemde rapportages het navolgende overwogen, hetgeen het hof zich eigen maakt:

De gedragskundige rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 23 juli 2015, opgesteld door G.H.E. van Hoecke (psychiater). Het rapport vermeldt dat de tijdens het onderzoek herhaaldelijk heeft gezegd dat hij van plan is aangeefster en een man genaamd [naam] alsnog om het leven te brengen. Van Hoecke acht het zorgwekkend dat verdachte niet in staat is gebleken om de gedachtegang die hij had voor het plegen van het ten laste gelegde, bij te stellen. Verdachte ziet zichzelf als benadeelde en ziet hierin een rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen, aldus Van Hoecke. Van Hoecke heeft gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte een waanstoornis heeft of een andere psychotische stoornis, een autisme spectrum stoornis en mogelijk een gebrekkige ontwikkeling, met name een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Er wordt verdere klinische observatie geadviseerd, bijvoorbeeld in het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 23 juli 2015, opgesteld door drs. R.K.F. Lemmens (klinisch psycholoog). Ook dit rapport vermeldt dat verdachte tijdens het onderzoek heeft aangegeven dat hij aangeefster en [naam] alsnog om het leven wil brengen. Lemmens geeft aan dat betrokkene niet van zijn idee af te brengen is dat zijn voornemen om iemand te vermoorden ontoelaatbaar is. Zijn wijze van denken kan als extreem rigide worden beschouwd, aldus Lemmens. Lemmens heeft gerapporteerd dat hij geen uitspraak kan doen over een mogelijke stoornis bij de verdachte, omdat deze maar beperkt heeft meegewerkt. Er zou sprake kunnen zijn van een psychotisch toestandsbeeld, ook kan sprake zijn van een autisme verwant syndroom en mogelijk is hij verstandelijk beperkt. Aan de persoonlijkheid van de verdachte zijn schizoïde, paranoïde en obsessief-compulsieve trekken waar te nemen. Ook sluit onderzoeker niet uit dat sprake is van simuleren. Klinische observatie wordt in overweging gegeven bijvoorbeeld in het Pieter Baan Centrum.
In navolging van deze adviezen heeft de rechtbank ter terechtzitting van 4 augustus 2015 bevolen dat de verdachte ter observatie diende te worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC).
De verdachte is vervolgens van 30 september 2015 tot 11 november 2015 in het PBC opgenomen geweest. Gedurende die opname is verdachte onderzocht door (onder meer) J. Marx, psychiater, en C.T.H.M. Salet, psycholoog. Deze deskundigen hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapportage die op 3 december 2015 is uitgebracht. De rapportage vermeldt dat verdachte op diverse momenten opnieuw wraak
beluste uitspraken heeft gedaan jegens [naam] en aangeefster en jegens hen moordplannen heeft.
Volgens de deel-rapportage van Salet, psycholoog, heeft verdachte slechts (zeer) beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Op veel relevante onderwerpen wil verdachte niet ingaan en geen inzage geven. Salet meldt verder dat verdachte in gesprek in toenemende mate verhoogd associatief reageert en er sprake lijkt te zijn van confabuleren. Voorts is verdachte niet congruent in zijn verhaal. Tijdens de observatieperiode ontstaat geen contactgroei met betrokkene. Uit het neuropsychologisch onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van matige executieve stoornissen, die verhoogde impulsiviteit, verminderde mentale flexibiliteit en beperkt overzicht en zwakke planning betreffen. Daarnaast zijn aanwijzingen gevonden die kunnen passen bij een narcistische persoonlijkheidsdynamiek, alsook voor een stoornis in het autisme spectrum. Salet geeft aan dat er een gebrek is aan sociale en emotionele wederkerigheid in het contact en rigiditeit in het denken.
J. Marx, psychiater, geeft onder meer aan dat door de beperkingen van het onderzoek het niet mogelijk was een volledig beeld over de gewetensvorming en empathische vermogens van verdachte te vormen. Verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek en niet meegewerkt aan een milieu onderzoek. Marx geeft aan dat mogelijk sprake is van een onderliggende persoonlijkheids-problematiek, zoals een (obsessief-compulsieve of schizoïde) persoonlijkheidsstoornis.
Deze kan echter niet worden aangetoond, doch ook niet worden uitgesloten.
In hun gezamenlijke conclusie hebben de deskundigen vastgesteld dat de verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Ook is vastgesteld dat verdachte leidt aan epilepsie en anti-epileptica gebruikt. Verwardheid of hallucinatoir gedrag is gedurende de observatieperiode niet waargenomen.
Er is mogelijk sprake van waanideeën. Er worden aanwijzingen gezien voor een autisme stoornis maar deze kan niet worden aangetoond (doch ook niet worden uitgesloten). Tevens zijn er aanwijzingen die zouden kunnen duiden op een psychotische stoornis. Zo is er onder (lichte) druk al snel sprake van verhoogd associatief redeneren en is er tevens sprake van confabuleren. Een persoonlijkheidsstoornis kan, evenmin als een psychotische stoornis (waaronder een waanstoornis en schizofrenie), niet worden aangetoond, doch ook niet met zekerheid worden uitgesloten. Op het testpsychologisch onderzoek scoort de verdachte op verstandelijk beperkt niveau. Aan de milieurapportage heeft de verdachte niet willen meewerken.
De deskundigen concluderen dan ook dat het niet mogelijk is de vraag te beantwoorden of er bij de verdachte, in het bijzonder ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten, sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de uitlatingen van verdachte ter zitting van 9 februari 2016 waarin hij – kort gesteld – aangaf dat hij aangeefster en de rabbijn “zal afslachten”.
Uit de inhoud van vorenstaande rapportages volgt dat de verdachte beperkt heeft meegewerkt aan de onderzoeken die zijn gedaan naar zijn persoon en dat hij onvoldoende inzicht heeft willen geven in zijn achtergrond. Dit heeft ertoe geleid dat de gedragsdeskundigen over onvoldoende informatie beschikken om een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te kunnen vaststellen dan wel uitsluiten ten tijde van het plegen van het feit. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte derhalve worden aangemerkt als een weigerende observandus als bedoeld in artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Indien de verdachte zijn (volledige) medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een TBS-maatregel de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In een dergelijk geval zal de rechter moeten vaststellen of sprake is geweest van een psychische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van bewezen verklaarde. Daarbij zal de rechter zich in sterke mate moeten laten leiden door hetgeen gedragsdeskundigen mogelijk wel hebben kunnen vaststellen omtrent de psychische gesteldheid van de verdachte en hetgeen de rechter verder is gebleken met betrekking tot de persoon van de verdachte.
In dit verband merkt het hof op dat de verdachte slechts enkele dagen voor het bewezen verklaarde vanuit het buitenland naar Nederland was afgereisd en dat in Nederland van of over hem verder geen gegevens bekend zijn of rapportages zijn opgemaakt.
Bij de beantwoording van de vraag of bij de verdachte sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit, neemt het hof in aanmerking dat de verdachte aangeefster en [naam] ten overstaan van de politie op 21 april 2015, de rechter-commissaris op 23 april 2015, de rechtbank op 17 april 2015, 26 januari en 9 februari 2016 en het hof op 31 oktober 2016 herhaaldelijk en uitdrukkelijk met de dood heeft bedreigd. Zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij geen andere keuze heeft dan na het uitzitten van zijn straf aangeefster en [naam] dood te schieten en heeft hij tijdens zijn laatste woord herhaald dat hij deze twee mensen zal vermoorden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit deze verklaringen blijkt van een obsessieve en absurde gedachtegang waarin hij openlijk volhardt bij zijn moordplannen jegens aangeefster en een zekere [naam]. Daar komt bij dat de verdachte geen enkel inzicht lijkt te hebben in het onacceptabele van zijn gedrag en de doodsbedreigingen steeds blijft herhalen. Met de rechtbank acht het hof deze situatie uitermate zorgwekkend als het gaat om de toekomstige veiligheid van aangeefster en anderen. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de verdachte feitelijk gewelddadig gedrag heeft vertoond en in het makelaarskantoor in het bezit bleek van een (aan twee kanten) scherp geslepen mes.
Voorts overweegt het hof dat de gedragsdeskundigen weliswaar geen psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben kunnen vaststellen of uitsluiten, maar dat zij wel hebben geconstateerd dat er aanwijzingen bestaan dat de verdachte een waanstoornis heeft of een andere psychotische stoornis en een autisme stoornis, alsmede dat aan de persoonlijkheid van de verdachte schizoïde, paranoïde en obsessief-compulsieve trekken zijn waar te nemen.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De verdachte kan derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Nu de verdachte zo ongeveer bij iedere gelegenheid die hem geboden wordt doodsbedreigingen jegens aangeefster en [naam] blijft herhalen, is het hof van oordeel dat de verdachte gevaarlijk is voor aangeefster en mogelijk ook voor anderen indien hij onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Met de rechtbank acht het hof de recidivekans (zeer) groot.
Het hof overweegt tot slot dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft zoals wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en sub 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaar niet op voorhand uitgesloten is, nu de verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de ernst van het feit ook de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur rechtvaardigt.
Voorlopige hechtenis
De raadsman van de verdachte heeft onder verwijzing naar artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijk ingang op te heffen. Gelet op de maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38e en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.J. van Kooten, mr. D.M. Thierry en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier
mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2016.