In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een inwoner van Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van onderhoudsverplichtingen, kosten van levensonderhoud van kinderen en specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.247, maar stelde dat zijn werkelijke inkomen € 15.270 was, waarbij hij diverse aftrekken claimde. De inspecteur weigerde deze aftrekken, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat belanghebbende geen bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde aftrekken. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat hij niet had aangetoond dat de door hem opgevoerde bedragen daadwerkelijk waren uitgegeven of dat hij recht had op de gevraagde aftrekken.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet had voldaan aan zijn bewijslast met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen, de kosten van levensonderhoud van kinderen en de specifieke zorgkosten. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.