ECLI:NL:GHDHA:2016:3627

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
22-005108-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake zware mishandeling tijdens een feestelijke gelegenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van zware mishandeling van een slachtoffer tijdens haar achttiende verjaardag in een nachtclub. Op 6 april 2013 heeft de verdachte het slachtoffer met kracht een vuistslag in het gezicht gegeven, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren, die kan worden omgezet in 50 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. De verdachte had eerder al een geweldsmisdrijf gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor de immateriële schade van € 1.000,- en de kosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 768,-. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen geweld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005108-15
Parketnummer: 10-095489-13
Datum uitspraak: 3 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 november 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ingescheurde linkerneusvleugel en/of gebroken jukbeen en/of bloeddoorlopen oog en/of gebroken neus en/of geheugenverlies), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) op/tegen het oog, althans in/tegen het gelaat te stompen en/of te stoten en/of te slaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) op/tegen het oog, althans in/tegen het gelaat heeft gestompt en/of gestoten en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangeefster]), (met kracht) op/tegen het oog, althans in/tegen het gelaat heeft gestompt en/of gestoten en/of geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (ingescheurde linkerneusvleugel en/of gebroken jukbeen en/of bloeddoorlopen oog en/of gebroken neus en/of geheugenverlies), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 april 2013 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ingescheurde linkerneusvleugel en
/ofgebroken jukbeen en
/ofbloeddoorlopen oog en
/ofgebroken neus en
/ofgeheugenverlies), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
(met kracht
) op/tegen het oog, althansin
/tegenhet gelaat te stompen
en/of te stoten en/of te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangeefster [aangeefster] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Het hof gaat derhalve uit van de verklaringen zoals die zij hebben afgelegd.
Uit deze verklaringen volgt onder meer dat [aangeefster] op 6 april 2013 met een aantal vrienden haar achttiende verjaardag in de VIP-room te Rotterdam vierde. Aan het einde van de nacht zat zij samen met [getuige 2] buiten op een plantenbak vlak voor de ingang van de VIP-room te wachten op een paar vrienden die hun jassen bij de garderobe aan het ophalen waren. Op een gegeven moment kwam toen vanuit het niets een jongen naar [aangeefster] toegelopen die haar vervolgens met kracht een vuistslag in het gezicht gaf. De getuige [getuige 1], die avond als kassa-/entree-dame werkzaam bij de VIP-room, herkende deze jongen als zijnde de [verdachte]. [verdachte] is de naam die de verdachte destijds gebruikte wanneer hij als DJ optrad in de VIP-room.
De vuistslag in het gezicht van [aangeefster] heeft een breuk van de oogkaswand, oogkasbodem en neus veroorzaakt. De genezingsduur betrof minimaal zes weken. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring moest zij nog een operatie ondergaan.
Gelet op de aard van het bij [aangeefster] geconstateerde letsel, alsmede op de genezingsduur, is het hof van oordeel dat dit letsel voldoende ernstig om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. Uit het bij het slachtoffer geconstateerde letsel leidt het hof voorts af dat de verdachte met veel kracht een vuistslag moet hebben gegeven. Door haar hard met zijn vuist in haar gelaat te slaan heeft hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het hof is dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft – op gronden als vermeld in zijn ter terechtzitting overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep toekomt op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces). Daartoe is aangevoerd dat die nacht binnen in de VIP-room een confrontatie had plaatsgevonden tussen de verdachte en de groep waartoe het slachtoffer behoorde, waarbij de verdachte was geduwd en geslagen. Later die nacht werd de verdachte op het buitenterras wederom door deze groep belaagd. Toen hij zich hiertegen verdedigde heeft hij per ongeluk het slachtoffer in haar gezicht geraakt.
Zoals hierboven reeds is overwogen gaat het hof voor wat betreft de gebeurtenissen voor de ingang van de VIP-room die nacht uit van hetgeen het slachtoffer en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarover hebben verklaard. Uitgaande van deze verklaringen is het niet aannemelijk dat voorafgaand aan de vuistslag op het buitenterras is gevochten of dat de verdachte daar op een andere wijze is belaagd. Ook overigens biedt het dossier daar geen enkel aanknopingspunt voor. Derhalve is geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachtes lijf of een dreigend gevaar daartoe, zodat het beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) reeds om die reden moet worden verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte uitsluit, is het bewezen verklaarde strafbaar terwijl ook de verdachte strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, die haar achttiende verjaardag aan het vieren was in een nachtclub, onverwacht met kracht een vuistslag in het gezicht gegeven. Het slachtoffer heeft hier zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer een lange tijd de psychische gevolgen heeft ondervonden van hetgeen haar is aangedaan. Bovendien wakkeren feiten als het onderhavige in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren nadat de verdachte kennis heeft genomen van de verdenking jegens hem. Het hof zal deze termijnoverschrijding verdisconteren door in plaats van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, na te melden taakstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.211,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.211,-. Dit bedrag bestaat voor € 1.211,- uit materiële schade (te weten beschadigde schoenen ad € 425,- en kosten voor rechtsbijstand ad € 768,-) en voor € 1.000,- uit immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand ad € 768,- overweegt het hof dat deze zijn te rekenen tot proceskosten en dat proceskosten niet worden gerekend tot schade die rechtstreeks is geleden ten gevolge van het strafbare feit. Deze schade is derhalve niet toewijsbaar op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wat met zich meebrengt dat de vordering in zoverre dient te worden afgewezen. Het hof zal evenwel ingevolge 592a Sv nog een afzonderlijke beslissing nemen ter zake van deze proceskosten.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade ter zake van de beschadigde schoenen ad € 425,- is het hof van oordeel dat behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 768,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro) bestaande uit materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 6 april 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. A.A. Schuering en mr. J.T.F.M. van Krieken, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2016.