ECLI:NL:GHDHA:2016:3621

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
200.193.700/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een arbeidsrelatie middels een minnelijke schikking in het kader van de Wet werk en zekerheid

In deze zaak heeft [appellant] op 20 juni 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2016. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, heeft het hoger beroep ingesteld tegen de Gemeente Den Haag, onderdeel De Haeghe Groep, die werd bijgestaan door mr. E. Wies. Tijdens de zitting op 25 augustus 2016 heeft de enkelvoudige kamer van het hof de zaak behandeld. Op 30 november 2016 hebben de advocaten van beide partijen het hof geïnformeerd dat zij een minnelijke schikking hebben bereikt en verzocht om deze vaststellingsovereenkomst in de eindbeslissing op te nemen.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen een minnelijke schikking hebben bereikt, vastgelegd in een “Vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW”, ondertekend op 17 respectievelijk 18 november 2016. Het hof heeft besloten dat de vaststellingsovereenkomst in de eindbeslissing wordt opgenomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt. Het hof heeft verder alle andere verzoeken in hoger beroep afgewezen.

De beschikking is gegeven op 12 december 2016 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak bevestigt de beëindiging van de procedure door de minnelijke schikking, met inachtneming van de geheimhoudingsbepalingen in de overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.193.700/01
Zaaknummer rechtbank : 4751634 RP VERZ 16-50028

beschikking van 12 december 2016

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen:

Gemeente Den Haag, onderdeel De Haeghe Groep,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Haeghe Groep,
advocaat: mr. E. Wies te Den Haag.

Het geding

Bij beroepschrift van 20 juni 2016 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld van de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2016. De Haeghe Groep heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door de enkelvoudige kamer van het hof ter zitting behandeld op 25 augustus 2016. Bij brief van 30 november 2016 heeft mr. Wies, mede namens mr. De Boorder, het hof bericht dat partijen een minnelijke schikking hebben bereikt, met het verzoek om de vaststellingsovereenkomst in de eindbeslissing op te nemen.

Beoordeling

Het hof overweegt dat partijen een minnelijke schikking hebben bereikt, die zij hebben vastgelegd in een door [appellant] en door De Haeghe Groep op 17 respectievelijk 18 november 2016 ondertekende “Vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW”. Het verzoek om deze vaststellingsovereenkomst in de onderhavige eindbeslissing op te nemen, is in zoverre toewijsbaar dat het hof in het dictum zal verstaan dat partijen hun geschil hebben beëindigd middels bedoelde vaststellingsovereenkomst, met compensatie van de proceskosten. De vaststellingsovereenkomst leent zich niet voor een verdere opneming in het dictum, gelet op de uitgebreide inhoud ervan en het geheimhoudingsbeding.

Beslissing

Het hof:
- verstaat dat partijen ter beëindiging van de onderhavige procedure een minnelijke schikking tegen finale kwijting hebben bereikt, die zij hebben vastgelegd in een door [appellant] en door De Haeghe Groep op 17 respectievelijk 18 november 2016 ondertekende “Vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW”;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de proceskosten van de onderhavige procedure zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, M.J. van der Ven en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.