ECLI:NL:GHDHA:2016:3548

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
200.162.982/01 en 200.112.947/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitvoering en uitleg van een aandelenoptieplan en winstdeling in de arbeidsrelatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van ARS Traffic & Transport Technology B.V. en Beryl B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als ARS c.s.) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft de uitvoering en uitleg van een aandelenoptieplan en de daaruit voortvloeiende winstdeling voor de appellant, [geïntimeerde]. De appellant heeft in het verleden opties op certificaten van aandelen ontvangen, maar er is onduidelijkheid ontstaan over de uitoefening van deze opties en de bijbehorende winstdeling. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat ARS T&TT verplicht was om 1000 certificaten aan [geïntimeerde] te leveren en dat er een winstdeling van € 245.131,33 aan hem verschuldigd was. In het hoger beroep heeft het hof de grieven van ARS c.s. besproken, waarbij zij betoogden dat de kantonrechter ten onrechte de waarde van de certificaten had vastgesteld en dat de winstdeling te hoog was. Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand was gekomen voor de levering van 400 certificaten en 600 opties, en dat ARS T&TT gehouden was deze te leveren. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de terugkoopprijs van de certificaten moest worden vastgesteld aan de hand van de rentabiliteitsmethode, zoals beschreven in het Memo 2004. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de winstdeling en de terugkoopprijs, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hierover met elkaar in overleg te treden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummers : 200.162.982/01 en 200.112.947/02
Zaaknummer rechtbank : 1106707 / 11-28748
arrest van 13 december 2016
in de zaak met zaaknummer 200.162.982/01

1.ARS Traffic & Transport Technology B.V.,

2. Beryl B.V.(voorheen ARS Technology B.V.)
beide gevestigd te Den Haag,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: ARS c.s.; en ieder afzonderlijk: ARS T&TT en Beryl,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P. van Riessen te Gouda,
in de zaak met zaaknummer 200.112.947/02
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P. van Riessen te Gouda,
tegen

1.ARS Traffic & Transport Technology B.V.,

2. Beryl B.V.(voorheen ARS Technology B.V.)
beide gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: ARS c.s.; en ieder afzonderlijk: ARS T&TT en Beryl,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij arrest van 24 maart 2015 heeft het hof de zaak met het zaaknummer 200.112. 947/02 gevoegd met de zaak met zaaknummer 200.162.982/01. Voor het verloop van het geding tot die datum, verwijst het hof naar dat arrest. Uit het procesverloop blijkt dat partijen het appel in de zaak met zaaknummer 200.112.947/02 hebben opgevat als een incidenteel appel in de zaak met zaaknummer 200.162.982/01. Het hof zal hieronder dan ook spreken van principaal en incidenteel appel.
1.2
ARS c.s, hebben vervolgens bij memorie van grieven vier grieven (drie grieven en een “inleidende grief”) aangevoerd en toegelicht tegen het deelvonnis van 31 mei 2012, het tussenvonnis van 20 september 2012 en het eindvonnis van 21 augustus 2014 en producties overgelegd.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden. Daarnaast heeft [geïntimeerde] bij memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende een wijziging van eis, een grief aangevoerd en toegelicht tegen het deelvonnis van 31 mei 2012.
1.4
ARS c.s. hebben geantwoord bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
1.5
ARS c.s. hebben hierna nog een akte houdende uitlating producties bij memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende overlegging producties genomen. Hierop heeft [geïntimeerde] gereageerd bij akte uitlating producties.
1.6
Vervolgens hebben partijen op 14 juni 2016 de beide zaken doen bepleiten, ARS c.s. door mr. Hoff (voornoemd) en door mr. J.M. van Ernst; [geïntimeerde] door mr. Van Riessen (voornoemd) aan de hand van overgelegde pleitnotities. [geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van het pleidooi producties overgelegd. ARS c.s. hebben bij die gelegenheid tevens een akte wijziging eis genomen.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd op het voor het pleidooi ingediende kopiedossier.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in het deelvonnis van 31 mei 2012 onder 1 (a) tot en met (l) een aantal feiten vastgesteld. ARS c.s. hebben hiertegen een “inleidende grief” gericht. Het hof zal bij de beoordeling van de zaak rekening houden met hetgeen in het kader van deze grief is aangevoerd. Voor het overige zijn er geen grieven gericht of bezwaren ingebracht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] is op 1 april 2000 in dienst getreden bij ARS T&TT als [functie 1] .
( ii) Op 30 december 2000 is binnen ARS T&TT voor haar werknemers het Aandelenoptieplan 2001 vastgesteld, waarin is geregeld op welke wijze aan werknemers optierechten op certificaten van aandelen ARS T&TT zullen worden toegekend. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
1 Hoofdlijnen aandelen optieplan/certificatenplan
(…)
De uitoefenprijs van de optierechten is de koers per certificaat op het moment van toekenning.
De koers is de waarde van één certificaat per 31 december van enig boekjaar en is berekend volgens een vastgestelde koers/winst verhouding.
(…)
3.3 Uitoefenprijs
De uitoefenprijs van het optierecht is gelijk aan de waarde van het certificaat ARS, op het moment van toekenning en is gelijk aan de waarde van het certificaat ARS per 31 december 2000 voor de in 2001 uitgegeven opties. (…)
3.4
Uitoefening
Na verloop van drie jaar en een dag na de toekenning van de optierechten, kan de medewerker de optierechten uitoefenen. Zes jaar na de toekenning zijn de optierechten vervallen. Bij uitoefening van de optierechten door medewerker is ARS gehouden de certificaten te leveren tegen de vooraf vastgestelde prijs (de uitoefenprijs). Nadat ARS de vastgestelde prijs voor het certificaat van de medewerker heeft ontvangen, zal ARS al het nodige doen om de certificaten in eigendom te doen overgaan van de medewerker.
(…)
4.5
Beëindiging van het dienstverband
Als het dienstverband van de medewerker met ARS of een andere tot de ARS groep behorende maatschappij eindigt, anders dan om reden van arbeidsongeschiktheid, (pre)pensionering of overlijden, zal de medewerker of diens rechtsopvolger onder algemene titel elk certificaat dat in het kader van dit plan is verworven terugleveren aan ARS.
Het certificaat wordt teruggeleverd aan ARS voor de waarde op het tijdstip van de beëindiging van het dienstverband.
(…)”
( iii) Bij overeenkomst van 31 januari 2001 heeft ARS aan [geïntimeerde] opties op certificaten toegekend. In deze overeenkomst is bepaald dat de uitoefenkoers van de optie gelijk is aan de waarde in het economisch verkeer per 1 januari 2001 van een certificaat van een aandeel in ARS T&TT, een en ander nog af te stemmen met de belastingdienst. De 100%-waarde van ARS T&TT per 1 januari 2001 is hierbij uitgangspunt. Indien deze waarde anders wordt vastgesteld door de belastingdienst zal de toegekende waarde in certificaten van aandelen evenredig stijgen of dalen. Tot slot vermeldt de overeenkomst dat het optie- en certificatenreglement van toepassing is.
( iv) Bij brief van 8 mei 2002 heeft [naam 1] ((indirect) bestuurder en aandeelhouder van ARS c.s.) aan [geïntimeerde] medegedeeld dat aan hem 240 opties worden toegekend met een uitoefenprijs van € 154,-. Dit wordt in de brief als volgt toegelicht:
“1. De door ons beiden ondertekende brief van 31 januari 2001 kan worden beschouwd als de formele toekenning van de opties door ARS T&TT aan jou. (…)
2. De waarde van ARS T&TT ultimo 2000 is vastgesteld op 12,5 x de netto winst van 2000. (…) Vanwege de gewijzigde marktomstandigheden is de waarde van ARS T&TT ultimo 2001 vastgesteld op 10 x de netto winst van 2001. Het gebruik van verschillende koers/winst factoren voor opties en certificaten is niet mogelijk zonder fiscale consequenties.”
( v) Bij overeenkomst van 5 juli 2002 hebben partijen vastgelegd dat [geïntimeerde] 400 certificaten ARS heeft gekocht voor € 154,- per stuk. Daarnaast is vastgelegd dat [geïntimeerde] 600 opties op certificaten heeft ontvangen tegen een uitoefenprijs van € 219,-. Partijen hebben zich akkoord verklaard met de toepasselijkheid van de voorwaarden uit het Aandelenoptieplan 2001.
( vi) In de periode 1 september 2004 tot en met 22 juni 2005 heeft [geïntimeerde] deel uitgemaakt van het [...team] van ARS T&TT.
( vii) Medio 2004 is een Memo vastgesteld ter zake van de beloning van het [...team] van ARS T&TT. Het Memo is mede door [geïntimeerde] ondertekend en vormt een addendum op de arbeidsovereenkomsten van de directieleden. Op grond van dit memo konden de directieleden van ARS T&TT hun oude opties omruilen voor nieuwe opties. Daarnaast bevatte het Memo een regeling voor de verkrijging van nieuwe opties en certificaten. Het Memo vermeldt onder meer het volgende:
“De DT leden kunnen tot 15 augustus 2004 aangeven evenveel opties te willen verkrijgen als zij in mei 2004 in bezit hebben. De opties die de DT leden in bezit hebben zullen in dat geval worden teruggeleverd. De waarde van deze opties zal op € 0,= worden gesteld en zullen worden teruggekocht. De nieuwe opties kunnen voor € 0,= worden verkregen, hebben een uitoefenprijs van de waarde van de certificaten ultimo 2003 en een looptijd van 6 jaren. De opties kunnen binnen drie jaar na toekenning niet worden uitgeoefend.
Momenteel bezit FZ ( [geïntimeerde] , hof) 400 certificaten (…). De opties die in bezit zijn van FZ (…) hebben een uitoefenprijs die zich boven de huidige koers van de certificaten bevindt. De mogelijkheid is aanwezig om in een tranche die 15 augustus 2004 afloopt extra certificaten en opties te verwerven tegen de waarde van de certificaten ultimo 2003 (zie bijlage). De aankoopmogelijkheden zijn gerelateerd aan de omvang van de bestaande portefeuille en bieden een vorm van compensatie voor de koersdaling van de huidige portefeuille.
De volgende afspraken zijn van toepassing voor de tranche van 15 augustus:
De mogelijkheden voor FZ (…) zijn de volgende:

Aantal te verkrijgen certificaten = 200 + 50% van het aantal certificaten dat reeds in mei 2004 in bezit was.

Aantal te verkrijgen opties = 200 + Aantal certificaten dat in deze tranche is aangekocht.
(…)
Uiterlijk 15 augustus 2004 dient schriftelijk aangegeven te worden of en in welke mate van de geboden rechten gebruik gemaakt zal worden. (…)
(…)
Het vaste bruto salaris dat FZ (…) ontvang[t] zal ten opzichte van het salaris van december 2003 en met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 met 20% stijgen onder de voorwaarde dat de bruto tegenwaarde van deze salarisstijging wordt aangewend voor de koop van certificaten binnen de in de 15 augustus 2004 tranche genoemde totale hoeveelheden.
(…)”
In de bijlage bij het Memo is de berekening van de waarde van de certificaten vastgelegd, waarbij de waarde van de certificaten voorlopig op € 73,- is vastgesteld. Het Memo vermeldt:
“De waarde van de certificaten is gebaseerd op de rentabiliteitswaarde van de onderneming. Deze methode waardeert een onderneming over een langere periode, i.t.t. de methode waarbij de laatste K/W verhouding maatgevend is en beschouwd moet worden als een momentopname. Het resultaat van 2003 staat nog niet vast en zal de waarde van de certificaten ultimo 2003 nog beïnvloeden.”
( viii) Op 15 augustus 2004 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [naam 1] laten weten:
“Tijdens de besprekingen over de reorganisatie van het dagelijks bestuur is afgesproken dat ik uiterlijk 15 aug. zou laten weten hoeveel certificaten ik wil kopen.
Ik wil graag 400 certificaten a 75,- euro kopen en het daarbij behorende maximum aantal opties om niet ontvangen.”
( ix) [naam 1] heeft diezelfde dag hierop het volgende geantwoord:
“Bericht ontvangen en aankoop bevestigd. Veel dank.”
( x) Op 10 november 2004 heeft [geïntimeerde] aan ARS T&TT laten weten:
“Per 1 sept. zijn [naam 2] , [naam 3] en ik als directieleden gaan werken. Er is daarbij met [naam 1] ( [naam 1] , hof) voor ieder van ons een salarisverhoging afgesproken die met terugwerkende kracht per 1 [naam 1] . 2004 ingaat.
Tot nu toe is dit nog niet doorgevoerd, kunnen jullie aan [naam 1] de details van de verhogingen vragen en dat dan effectueren.
[naam 3] en ik hebben aangegeven dat we tevens aandelen ARS T&TT zullen aanschaffen. Ook dat moet nog geregeld worden, maar daarvoor moet ook het definitieve resultaat van ARS T&TT over 2003 bekend zijn.”
( xi) [geïntimeerde] is in juni 2005 de functie van [functie 2] gaan vervullen; hij maakte niet langer deel uit van het [...team] . Op 1 oktober 2005 is voor deze afdeling het Business Plan ARS Consulting vastgesteld. In Hoofdstuk 15 van dit Plan is onder meer een regeling opgenomen met betrekking tot de winstdeling van de personeelsleden van de afdeling (p. 10):
“- De personeelsleden van ARS Consulting (incl. de Manager) hebben hun eigen winstdelingsregeling op basis van winst/verlies van ARS Consulting op basis van de in hoofdstuk 13 genoemde doelstellingen: Mits er een rendement van 10% en een omzet groei van 25% is gerealiseerd, wordt van het meerdere rendement (dus boven de 10% van de gerealiseerde omzet) 20% als winstdeling uitgekeerd.
- Tot de start van ARS Consulting delen de medewerkers van ARS Consulting mee met de normale winstdeling en andere regelingen binnen ARS T&TT.”
( xii) Op 8 november 2009 heeft [geïntimeerde] ARS T&TT laten weten dat hij in verband met de medio 2010 verlopende termijn de in zijn bezit zijnde opties wenste uit te oefenen.
( xiii) De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter per 1 mei 2013 ontbonden.
2.3
In procedure 200.112.947/02 (het incidenteel appel) gaat het om het volgende
.[geïntimeerde] heeft gevorderd dat ARS c.s. worden veroordeeld om hem 1840 certificaten te leveren tegen een koopprijs van € 109,30 per certificaat. Hij heeft het aantal van 1840 als volgt toegelicht:
  • In mei 2004 beschikte [geïntimeerde] over 400 certificaten en 840 (oude) opties.
  • In augustus 2004 heeft [geïntimeerde] aan ARS T&TT laten weten dat hij de oude opties wilde converteren in nieuwe opties.
  • In augustus 2004 heeft [geïntimeerde] ook aan ARS T&TT laten weten dat hij 600 opties wenste te ontvangen en 400 certificaten wenste te kopen. De opties en certificaten zijn echter nimmer geleverd.
  • Op 8 november 2009 heeft [geïntimeerde] aan ARS T&TT laten weten dat hij al zijn opties wenste uit te oefenen.
2.4
In het deelvonnis van 31 mei 2012 heeft de kantonrechter ARS T&TT veroordeeld tot levering van 1000 certificaten – te weten de 600 opties en 400 certificaten waarop [geïntimeerde] in augustus 2004 aanspraak had gemaakt – tegen betaling door [geïntimeerde] van € 109,30 per certificaat.
2.5
In procedure 200.162.982/01 (het principaal appel) gaat het om het volgende. [geïntimeerde] heeft gevorderd dat de door hem gekochte certificaten worden teruggekocht door ARS T&TT, vanwege het feit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op winstdeling over de jaren vanaf 2007.
2.6
Hierover heeft de kantonrechter in het deelvonnis van 31 mei 2012 overwogen dat hij voornemens was een deskundige te benoemen voor een deskundig advies over de terugkoopprijs van de certificaten en over het bedrag dat ARS T&TT uit hoofde van winstdeling aan [geïntimeerde] is verschuldigd. Bij tussenvonnis van 20 september 2012 heeft de kantonrechter de heer M.G.L. Walraven RA als deskundige benoemd om de verkoopprijs van de certificaten te bepalen en om vast te stellen of er al dan niet winst is gemaakt door de afdeling Consulting. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat ARS c.s. hebben nagelaten medewerking te verlenen aan het onderzoek van de deskundige en dat de deskundige als gevolg daarvan niet de waarde van de certificaten heeft kunnen bepalen en evenmin de aan [geïntimeerde] toekomende winstdeling. De kantonrechter heeft zich daarom wat betreft beide punten gebaseerd op een door [geïntimeerde] overgelegd rapport van Marktlink. Op grond daarvan heeft de kantonrechter ARS T&TT veroordeeld tot afname van de door [geïntimeerde] gehouden certificaten (1.400 stuks) tegen een prijs van € 1.805,- per certificaat, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 100.000,-. Daarnaast is ARS T&TT veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van een bedrag van € 245.131,33 bruto aan winstdeling. ARS T&TT heeft aan deze veroordelingen voldaan.
2.7
ARS c.s. hebben in principaal appel geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 31 mei 2012, 20 september 2012 en 21 augustus 2014 en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] . Voorts hebben ARS c.s. geconcludeerd tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van de bestreden vonnissen hebben voldaan aan [geïntimeerde] , een en ander zoals nader gespecificeerd in de memorie van grieven. Het hof gaat voorbij aan de wijziging van eis zoals die door ARS c.s. bij akte wijziging eis is gedaan, omdat deze eiswijziging tardief is en [geïntimeerde] zich bij pleidooi hiertegen heeft verzet.
2.8
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot vernietiging van het deelvonnis van 31 mei 2012 voor zover de aanspraak op 840 certificaten is afgewezen en tot veroordeling van ARS c.s. tot levering van in totaal 1840 certificaten tegen een door [geïntimeerde] te betalen koopprijs van € 109,30 per stuk en tot terugkoop van deze 1840 certificaten door ARS c.s. tegen een aan [geïntimeerde] te betalen koopprijs van € 1.805,- per certificaat, althans € 1.268,- per certificaat.
Aantal door ARS T&TT te leveren certificaten
2.9
Zowel
grief 1 in principaal appelals de
grief in incidenteelappel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ARS T&TT op grond van het Memo 2004 nog 1000 certificaten aan [geïntimeerde] dient te leveren. ARS c.s. betogen dat de zij niet gehouden zijn de certificaten te leveren, terwijl [geïntimeerde] betoogt dat niet 1000, maar 1840 certificaten moeten worden geleverd.
2.1
Het hof zal allereerst grief 1 in principaal appel bespreken. De rechtbank heeft in het deelvonnis over de kwestie die deze grief aansnijdt, het volgende geoordeeld. In het Memo 2004 is aan de (toenmalige) leden van het [...team] van ARS T&TT een beloningsregeling aangeboden. Voor [geïntimeerde] hield dat onder meer in dat hij een aantal certificaten kon kopen tot een maximum van 400 (200 + 50% van het aantal certificaten (400) dat reeds in mei 2004 in het bezit van [geïntimeerde] was), alsmede 600 opties kon overkrijgen (200 + aantal certificaten dat in deze tranche is aangekocht). Bij e-mail van 15 augustus 2004 heeft [geïntimeerde] laten weten het aanbod te aanvaarden, hetgeen ARS T&TT terstond heeft bevestigd. Hierdoor is er een overeenkomst tot stand gekomen waarbij ARS T&TT zich verplichtte tot levering van 400 certificaten en 600 opties.
2.11
ARS c.s. hebben aangevoerd dat er in augustus 2004 geen overeenkomst tot verkrijging door [geïntimeerde] van 400 certificaten en 600 opties tot stand is gekomen. In de e-mailcorrespondentie van 15 augustus 2004 is slechts een intentie uitgesproken, maar daaraan is door partijen nimmer gevolg gegeven, aldus ARS c.s.
2.12
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat uit het Memo 2004 volgt dat [geïntimeerde] aanspraak kon maken op 400 certificaten en 600 opties en dat hij uiterlijk op 15 augustus 2004 schriftelijk diende aan te geven of hij van deze mogelijkheid gebruik wilde maken. Uit de bewoordingen van de e-mails van 15 augustus 2004 volgt dat [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat hij gebruik wenste te maken van de aan hem geboden mogelijkheid en dat ARS T&TT dit heeft bevestigd. De conclusie is dat op 15 augustus 2004 een overeenkomst tot stand is gekomen tot levering van 400 certificaten en 600 opties aan [geïntimeerde] . De omstandigheid dat aanbod en aanvaarding nimmer formeel zijn vastgelegd op de wijze waarop dat in 2001 en 2002 is gebeurd, doet daaraan niet af. Uit niets blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de totstandkoming van de overeenkomst afhankelijk werd gesteld van nadere vormvoorschriften.
2.13
ARS c.s. betogen voorts dat [geïntimeerde] heeft nagelaten de koopprijs te voldoen en dat hij de koopprijs van € 75,- per certificaat diende te voldoen uit zijn salarisstijging. Deze stelling faalt. Uit het Memo 2004 volgt dat [geïntimeerde] slechts aanspraak kon maken op salarisverhoging onder de voorwaarde dat hij de bruto tegenwaarde van deze salarisstijging zou aanwenden voor de koop van certificaten. Vaststaat dat [geïntimeerde] aanspraak heeft gemaakt op de bedoelde salarisstijging, bijvoorbeeld in de e-mail van 10 november 2004. Deze gang van zaken vormt dan ook veeleer een bevestiging van hetgeen [geïntimeerde] in zijn e-mail van 15 augustus 2004 vermeldt, te weten dat hij aanspraak maakt op de aangeboden opties en certificaten. De omstandigheid dat [geïntimeerde] heeft nagelaten de koopprijs te voldoen, betekent niet dat ARS T&TT redelijkerwijs mocht aannemen dat het slechts ging om een intentie en dat ARS T&TT op een zeker moment mocht aannemen dat [geïntimeerde] niet langer aanspraak wenste te maken op de certificaten. Uit de Bijlage bij het Memo 2004 blijkt dat de koopprijs afhing van de waarde van de certificaten ultimo 2003 en dat het resultaat van 2003 medio 2004 nog niet vaststond. Van [geïntimeerde] kon niet worden verwacht dat hij de voorlopig vastgestelde waarde van € 73,- (of € 75,-) per certificaat aan ARS T&TT direct zou voldoen. Gesteld noch gebleken is dat ARS T&TT [geïntimeerde] op enig moment heeft laten weten wat de definitieve waarde van de certificaten zou zijn.
2.14
Het hof verwerpt ook de stelling van ARS c.s. dat [geïntimeerde] vanaf juni 2005 geen aanspraak meer kon maken op de levering van de opties en certificaten, omdat hij toen niet langer deel uitmaakte van het [...team] . Zoals hiervoor reeds is overwogen is op 15 augustus 2004 een overeenkomst tot stand gekomen waaruit deze verplichting voor ARS T&TT voortvloeit. Het Memo 2004 bevat geen voorbehoud als door ARS c.s. bedoeld. De omstandigheid dat [geïntimeerde] als medewerker van de afdeling Consulting aanspraak kon maken op winstdeling en dividend doet aan het vorenstaande niet af, reeds omdat deze vorm van beloning voor [geïntimeerde] nog niet gold in 2004, toen [geïntimeerde] als lid van het [...team] het aanbod kreeg om opties en certificaten te verwerven.
2.15
Voor zover ARS c.s. van mening zijn dat [geïntimeerde] te lang heeft stilgezeten, wordt deze stelling verworpen. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] tot november 2009 niet expliciet heeft aangedrongen op levering van de opties en certificaten (wellicht omdat deze na 2004 aanvankelijk geen positieve waarde vertegenwoordigden), kan er niet toe leiden dat ARS c.s. redelijkerwijs konden aannemen dat [geïntimeerde] hierop geen aanspraak meer wenste te maken.
2.16
De conclusie is dat grief 1 in principaal appel faalt. [geïntimeerde] heeft terecht aanspraak gemaakt op de levering van 400 certificaten en 600 opties.
2.17
Met de grief in incidenteel appel voert [geïntimeerde] aan dat hij in zijn e-mail van 15 augustus 2004 ervoor heeft gekozen 840 oude opties te converteren in 840 nieuwe opties, zodat ARS T&TT gehouden is tot levering van de daarbij behorende 840 certificaten. De kantonrechter heeft dit deel van zijn vordering afgewezen omdat [geïntimeerde] in zijn e-mail van 15 augustus 2004 spreekt over het “ontvangen” van opties en niet over “converteren” en [geïntimeerde] voorts niet vermeldt dat hij tegenover het ontvangen van opties zijn oude opties aan ARS T&TT wenst over te dragen. De oude opties zijn daarom – naar het oordeel van de kantonrechter – per 5 juli 2008 komen te vervallen, zodat [geïntimeerde] ter zake geen aanspraak meer toekomt.
2.18
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat een redelijke uitleg van de e-mail meebrengt dat ARS T&TT heeft moeten begrijpen dat hij aanspraak maakte op de conversie van zijn oude opties. Hij voert onder meer aan dat het, kort gezegd, voor ARS T&TT evident moet zijn geweest dat conversie voor [geïntimeerde] aantrekkelijk was, zodat ARS T&TT heeft moeten begrijpen dat hij in zijn e-mail ook aanspraak wenste te maken op conversie. Volgens [geïntimeerde] waren in 2004 de oude opties als gevolg van een relatief hoge uitoefenprijs waardeloos geworden en waren de nieuwe opties potentieel zeer winstgevend.
2.19
ARS T&TT heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat de oude opties waardeloos waren geworden en dat de nieuwe opties potentieel zeer winstgevend waren. Zij voert echter aan dat er niettemin (fiscale) redenen voor [geïntimeerde] kunnen zijn geweest om af te zien van de conversie. [geïntimeerde] heeft dit bestreden. Hij heeft bij pleidooi in hoger beroep toegelicht dat er voor hem geen fiscale redenen waren de oude opties te behouden en dat hij geen financieel risico zou behoeven te lopen. De teruggave van de oude opties aan ARS T&TT was fiscaal juist zeer gunstig voor [geïntimeerde] . Hij heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting 2004 opgegeven dat hij 840 opties had teruggegeven, waarvoor hij een teruggave van de belasting heeft ontvangen. Het bedrag van de teruggave was hoger dan de belasting die hij moest betalen voor de nieuwe opties, als hij meteen fiscaal had willen afrekenen.
2.2
ARS T&TT heeft deze toelichting van [geïntimeerde] niet (gemotiveerd) weersproken. Gelet op het vorenstaande zal het hof ervan uitgaan dat het voor [geïntimeerde] gunstig was de oude opties te converteren in nieuwe opties en dat ARS T&TT redelijkerwijs kon weten dat conversie (vermoedelijk) gunstig was voor [geïntimeerde] . Daarbij betrekt het hof mede dat [geïntimeerde] in zijn e-mail van 26 mei 2004 naar aanleiding van het concept-memo zich positief heeft uitgelaten over de mogelijkheid van conversie.
2.21
Naar het oordeel van het hof biedt de tekst van de e-mail van 15 augustus 2004 onvoldoende aanknopingspunten om zonder meer te kunnen vast stellen of [geïntimeerde] al dan niet aanspraak wenste te maken op conversie van zijn oude opties. Enerzijds kan in de e-mail worden gelezen dat [geïntimeerde] slechts het aantal opties wenst te ontvangen dat bij het aantal te verkrijgen 400 certificaten hoort, dat wil zeggen 400 + 200 (en dus geen conversie van oude in nieuwe opties). Anderzijds kan hierin worden gelezen dat [geïntimeerde] het maximum aantal opties wenste te ontvangen, hetgeen kan impliceren dat hij (tegen inwisseling van oude opties) óók nieuwe opties wilde hebben.
2.22
Voor de beantwoording van de vraag of partijen op 15 augustus 2004 zijn overeengekomen dat de 840 oude opties van [geïntimeerde] zouden worden geconverteerd in 840 nieuwe opties, komt het aan op de betekenis die partijen over en weer redelijkerwijs aan de e-mails van 15 augustus 2004 mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het komt derhalve aan op de omstandigheden van het geval.
2.23
Zoals hiervoor reeds is overwogen, diende ARS T&TT redelijkerwijs aan te nemen dat het voorstel voor conversie voor [geïntimeerde] gunstig zou zijn, hetgeen impliceert dat zij er ernstig rekening mee moest houden dat [geïntimeerde] dit voorstel zou accepteren. Gelet op de enigszins vage bewoordingen van [geïntimeerde] e-mail van 15 augustus 2004 had het voor de hand gelegen dat ARS T&TT om opheldering over de bedoeling daarvan had verzocht, zeker nu er twijfel mogelijk was over de bedoeling van de e-mail. Vaststaat dat ARS T&TT dat niet heeft gedaan. ARS T&TT heeft op [geïntimeerde] e-mail van 15 augustus 2004 slechts gereageerd met de woorden “Bericht ontvangen en aankoop bevestigd. Veel dank”. [geïntimeerde] behoefde op grond van dit korte antwoord redelijkerwijs niet te begrijpen dat ARS T&TT ervan uitging dat hij geen conversie wenste.
2.24
Uit hetgeen is voorgevallen na het sluiten van de overeenkomst op 15 augustus 2004 blijkt dat [geïntimeerde] er steeds van uit is gegaan dat partijen waren overeengekomen dat de oude opties in nieuwe opties zouden worden geconverteerd. [geïntimeerde] heeft – onbestreden – gesteld dat de geconverteerde opties zijn meegenomen in zijn aangifte inkomstenbelasting en dat dat bij de externe controller van ARS T&TT, die hem hielp met zijn aangifte, bekend was. In dit verband kan ook worden verwezen naar de e-mailcorrespondentie die [geïntimeerde] in 2007 met de externe accountant van ARS T&TT voerde over zijn aangifte inkomstenbelasting (productie 16 bij memorie van grieven). Dat [geïntimeerde] altijd is uitgegaan van conversie volgt ook uit de stukken die zijn gewisseld tijdens de onderhandelingen in 2005 over de arbeidsvoorwaarden voor de functie van manager Consulting (zie de bijlage bij de e-mail van 22 juni 2005, productie 26 bij memorie van grieven) en de bijlage bij de e-mail van 8 november 2009 waarin [geïntimeerde] aanspraak maakt op conversie van de opties in certificaten (productie 31 bij memorie van grieven). Hoewel ARS T&TT aldus bekend kon zijn met het feit dat [geïntimeerde] in de veronderstelling verkeerde dat hij de oude opties had geconverteerd in nieuwe opties, is hierop van de zijde van ARS T&TT nimmer gereageerd. Verder is gesteld noch gebleken dat ARS T&TT op enig moment aan [geïntimeerde] een overzicht heeft toegestuurd van de volgens haar geldende aantallen certificaten en opties. Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande dat [geïntimeerde] redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat hij (ook) beschikte over geconverteerde nieuwe opties, terwijl ARS T&TT zich niet erop kan beroepen dat zij redelijkerwijs kon aannemen dat [geïntimeerde] had afgezien van conversie.
2.25
Dit alles betekent dat de incidentele grief slaagt. Het deelvonnis van 31 mei 2012 zal worden vernietigd voor zover de kantonrechter daarin heeft bepaald dat ARS T&TT aan [geïntimeerde] 1000 certificaten moet leveren. Het hof zal ARS T&TT veroordelen tot levering van 1840 certificaten.
Verkoopprijs van de door ARS T&TT terug te kopen certificaten
2.26
Zoals hiervoor onder 2.6 is weergegeven, heeft de kantonrechter geoordeeld dat ARS T&TT de certificaten die door [geïntimeerde] worden gehouden, dient terug te kopen tegen een terugkoopprijs van € 1.805,- per certificaat. Tegen dit oordeel is de
tweede grief in principaal appelgericht. ARS c.s. betogen dat de rechtbank ten onrechte het rapport van Marktlink heeft gevolgd. Dit rapport is een partijrapport van de zijde van [geïntimeerde] . Bovendien heeft Marktlink de waarde van de certificaten ten onrechte vastgesteld aan de hand van de DCF-methode in plaats van de rentabiliteitsmethode, aldus ARS c.s.
2.27
Het hof overweegt als volgt. Ten overstaan van de kantonrechter heeft een discussie plaatsgevonden over de te volgen waarderingsmethode. [geïntimeerde] bepleitte aanvankelijk een methode op basis van 12,5x de jaarwinst, terwijl ARS c.s. zich op het standpunt stelden dat de concrete en reële waarde van de certificaten diende te worden vastgesteld per datum overdracht, rekening houdend met alle relevante (markt)omstandigheden. De door de kantonrechter benoemde deskundige Walraven heeft uiteindelijk, mede op aandringen van ARS c.s., gekozen voor de DCF-methode. Omdat ARS c.s. het benodigde cijfermateriaal niet kon of wilde aanleveren, heeft Walraven de waarde van de certificaten niet kunnen vaststellen. Om deze reden heeft de kantonrechter ervoor gekozen de waarde van de certificaten vast te stellen op het door Marktlink berekende bedrag. ARS c.s. heeft in hoger beroep de juistheid van het rapport van Marktlink betwist en heeft een eigen partijrapport laten uitbrengen door Hermes Advisory (hierna: Hermes). Hermes heeft de rentabiliteitsmethode toegepast en heeft op grond van deze methode de certificaten aanzienlijk lager gewaardeerd dan Marktlink.
2.28
Naar het oordeel van het hof staat het ARS c.s. in beginsel vrij om in hoger beroep te pleiten voor de toepassing van de rentabiliteitsmethode in plaats van de DCF-methode. De enkele omstandigheid dat zij in eerste aanleg de toepassing van de DCF-methode heeft bepleit, maakt dit niet anders. Het hoger beroep dient immers mede ervoor om eventuele fouten of vergissingen uit de eerste aanleg te herstellen. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, is geen sprake van strijd met de goede procesorde. Dit alles betekent dat het hof (opnieuw) moet vaststellen op basis van welke methode de certificaten dienen te worden gewaardeerd.
2.29
Het hof constateert dat noch het Aandelenoptieplan 2001, noch het Memo inzake de beloning van het [...team] uit 2004 (hierna ook: Memo 2004) expliciet bepalen welke waarderingsmethode moet worden gehanteerd bij de
terugkoopvan certificaten door ARS T&TT. In de jaren 2000 tot en met 2012 zijn binnen ARS T&TT uiteenlopende waarderingsmethodes gehanteerd voor de vaststelling van de waarde van opties en certificaten bij
verkoopdoor ARS T&TT. Zo werd deze verkoopprijs in 2001 bepaald aan de hand van de waarde van ARS T&TT ultimo 2000, welke waarde werd vastgesteld op 12,5x de netto winst. Voor de prijsbepaling in 2002 werd de waarde van ARS T&TT echter vastgesteld op 10x de nettowinst. In het Memo 2004 is een andere waarderingsmethode gebruikt, die erop neerkomt dat – zo wordt in de Bijlage bij het Memo 2004 omschreven – de waarde van de certificaten wordt vastgesteld aan de hand van de rentabiliteitswaarde van de onderneming over een langere periode.
2.3
Bij gebrek aan een expliciete regeling voor de terugkoop van certificaten dient de door ARS T&TT te betalen terugkoopprijs van de certificaten te worden vastgesteld aan de hand van een methode die in de concrete omstandigheden van het geval het meest passend is. Daarbij acht het hof van belang dat het hier gaat om de terugkoop van certificaten door ARS T&TT (als (voormalig) werkgever van [geïntimeerde] ) en dat de terug(ver)koopverplichting voortvloeit uit het tussen partijen geldende Aandelenoptieplan 2001. Het gaat derhalve niet om de verkoop van de certificaten aan een willekeurige derde waarbij de verkoopprijs wordt vastgesteld door middel van onderhandelingen en waarbij de waarde veelal zal worden bepaald op grond van een alsdan gebruikelijke waarderingsmethode. Het hof is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat voor toepassing van de DCF-methode in de gegeven omstandigheden te weinig aanknopingspunten bestaan, ook wordt deze methode in veel (andere) situaties gebruikt voor het bepalen van de waarde van een onderneming. Het ligt in het onderhavige geval meer voor de hand aan te knopen bij de waarderingsmethode die is gekozen voor de verkoop van de certificaten aan [geïntimeerde] . Nu vaststaat dat de prijs van alle door [geïntimeerde] verkregen certificaten is vastgesteld aan de hand van de methode die is beschreven in het Memo 2004, zal ook de terugkoopprijs aan de hand van deze methode dienen te worden vastgesteld.
2.31
Zoals (ook) blijkt uit het rapport van Hermes is vanaf eind 2004 tot en met 2012 binnen ARS T&TT de waarde van de certificaten telkens vastgesteld op grond van de rentabiliteitsmethode zoals in het Memo 2004 beschreven. Dit methode houdt in dat de waarde van de certificaten in een bepaald jaar wordt vastgesteld aan de hand van het geconsolideerde resultaat na belasting over de vier jaar daarvoor, gedeeld door de disconteringsvoet welke gelijk is aan de kostenvoet van het eigen vermogen. Daarbij werd voor de waardebepaling in 2004 een kostenvoet van 9% gehanteerd. In het rapport Hermes wordt opgemerkt dat de in 2004 gehanteerde kostenvoet van 9% gezien de aard en de omvang van de onderneming eigenlijk niet aannemelijk is en dat het meer realistisch was geweest in 2004 een percentage van 14,5% te gebruiken (p. 31). Echter uit het rapport Hermes blijkt ook (pp. 26-28) dat ARS c.s. in haar interne berekeningen over de periode 2004 tot en met 2012 steeds een kostenvoet van 9% heeft gehanteerd. Mede gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.30 is het hof van oordeel dat het voor de hand ligt aan te sluiten bij de bij ARS c.s. intern gebruikelijke berekeningswijze.
2.32
ARS c.s. hebben aan de orde gesteld welke peildatum moet worden gehanteerd voor het vaststellen van de terugkoopprijs. Naar het oordeel van het hof moet – conform het subsidiaire standpunt van ARS c.s. – de peildatum 31 december 2012 zijn, omdat het dienstverband tussen ARS T&TT en [geïntimeerde] in 2013 is geëindigd (vgl. art. 4.5 van het Aandelenoptieplan 2001). Het hof verwerpt dus de primaire stelling van ARS c.s. dat de peildatum 31 december 2004 zou moeten zijn. Weliswaar is [geïntimeerde] in 2005 teruggetreden als directielid van ARS T&TT, maar dat vormt gelet op artikel 4.5 van het Aandelenoptieplan geen grond voor toepassing van de terugkoopregeling. Het meest subsidiaire standpunt van ARS c.s. dat de peildatum 31 december 2011 dient te zijn – omdat in 2012 decertificering heeft plaatsgevonden hetgeen ARS T&TT op grond van artikel 6.1 van het Aandelenoptieplan 2001 het recht geeft de certificaten van [geïntimeerde] terug te kopen – behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
2.33
De conclusie is dat de terugkoopprijs van de certificaten dient te worden vastgesteld per peildatum 31 december 2012 aan de hand van de rentabiliteitsmethode zoals beschreven in het Memo 2004, waarbij gebruik wordt gemaakt van het geconsolideerde resultaat van de vier jaar daarvoor en een kostenvoet van 9%. Het komt het hof voor dat partijen in staat moeten worden geacht om met inachtneming van de vorenstaande uitgangspunten te berekenen wat de terugkoopprijs van de certificaten moet zijn. Het hof verzoekt partijen hierover met elkaar te overleggen. Mocht blijken dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de terugkoopprijs, dan verzoekt het hof partijen ieder hun eigen berekening over te leggen met een toelichting waarom de berekening van de wederpartij onjuist zou zijn. Partijen dienen er in dat geval rekening mee te houden dat het hof mogelijkerwijs een deskundige zal benoemen die de terugkoopwaarde zal kunnen vaststellen. Het hof verzoekt partijen in dat geval om – na onderling overleg waarbij getracht wordt te komen tot een eensluidend voorstel – zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen.
Winstdeling
2.34
Zoals hiervoor overwogen heeft de kantonrechter een bedrag ter grootte van de netto-equivalent van € 245.131,33 aan winstdeling over de jaren 2007 en 2008 toegewezen, zijnde het door Marktlink berekende bedrag. Met
grief 3 in principaal appelkomen ARS c.s. op tegen dit oordeel. ARS c.s. voeren aan dat Marktlink het bedrag aan winstdeling veel te hoog heeft vastgesteld. Marktlink zou een eigen systematiek hebben gehanteerd, die afwijkt van de systematiek op grond waarvan ARS c.s. in 2005 en 2006 de winstdeling voor de afdeling Consulting (en dus ook voor [geïntimeerde] ) heeft berekend. ARS c.s. hebben hun partijdeskundige Hermes gevraagd de winstdeling vast te stellen aan de hand van dezelfde systematiek als die is gevolgd in de jaren 2005 en 2006. Op grond van het rapport Hermes komt volgens ARS c.s. aan [geïntimeerde] een bedrag aan winstdeling toe van € 8.200,- over 2007 en € 9.717,- over 2008, terwijl de winstdeling over de jaren daarop op nihil uitkomt. ARS c.s. zijn dan ook bereid om in totaal een bedrag van € 17.917,- aan winstdeling over 2007 en 2008 te betalen. [geïntimeerde] heeft de stellingen van ARS c.s. bestreden. Meer in het bijzonder stelt hij zich op het standpunt dat in het rapport van Marktlink geen afwijkende systematiek is gebruikt.
2.35
Gelet op de standpunten van partijen ziet het hof aanleiding om een deskundige te benoemen teneinde de omvang van het bedrag van de aan [geïntimeerde] toekomende winstdeling over de jaren 2007 – 2010 te berekenen. De deskundige zal zich daarbij in beginsel moeten baseren op de onderliggende gecontroleerde financiële administratie en jaarrekeningen van ARS T&TT. Partijen zijn het erover eens dat de deskundige voor het vaststellen van het aan [geïntimeerde] toekomende bedrag winstdeling de systematiek dient te volgen die in de jaren 2005 en 2006 is gehanteerd. Bij gebreke van nadere aanknopingspunten is het hof van oordeel dat daarbij zal moeten worden uitgegaan van het winstdelingspercentage dat ARS T&TT in 2006 voor [geïntimeerde] heeft gehanteerd, te weten 55%, omdat dit het laatste jaar is dat [geïntimeerde] winstdeling heeft ontvangen. Het hof merkt in dit verband echter op dat niet valt uit te sluiten dat er naar het deskundig oordeel van de te benoemen deskundige valide (boekhoudkundige) gronden kunnen zijn om van die systematiek af te wijken.
2.36
Meer concreet stelt het hof voor om de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
Wilt u beschrijven volgens welke systematiek de winstdeling van de afdeling Consulting in de jaren 2005 en 2006 werd vastgesteld?
Kunt u de aan [geïntimeerde] toekomende bedragen aan winstdeling over de jaren 2007 – 2010 vaststellen aan de hand van dezelfde systematiek? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er relevante gegevens voor het vaststellen van de winstdeling over de jaren 2007 en volgende ontbreken, zou u dan willen toelichten welke gegevens dat zijn en waarom deze relevant zijn voor het vaststellen van de het bedrag aan winstdeling?
Wanneer het niet mogelijk is de winstdeling over de jaren 2007 en volgende vast te stellen aan de hand van dezelfde systematiek als in de jaren 2005 en 2006, welke methode voor het vaststellen van de winstdeling is dan in dit geval het meest passend? Welk bedrag aan winstdeling zou [geïntimeerde] toekomen bij toepassing van deze alternatieve methode?
Zou u in uw rapport willen reageren op de door de partijdeskundigen (Martklink, Hermes) gehanteerde uitgangspunten en gemaakte berekeningen?
Heeft u nog andere opmerkingen die in het kader van dit onderzoek van belang zouden kunnen zijn?
2.37
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij akte te reageren op bovenstaande vragen en met een voorstel – liefst gezamenlijk – te komen voor de persoon van de deskundige. Daarbij merkt het hof nog het volgende op. [geïntimeerde] heeft gesteld dat ARS T&TT projecten die aanvankelijk aan de afdeling Consulting waren toegekend, later heeft toebedeeld aan een andere afdeling. Voor zover [geïntimeerde] kan aantonen dat deze gang niet kan worden gerechtvaardigd door zakelijke, bedrijfsmatige argumenten, zullen dergelijke projecten voor de berekening van de aan [geïntimeerde] toekomende winstdeling moeten worden toegerekend aan de afdeling Consulting. [geïntimeerde] zal een en ander nader kunnen toelichten in de hiervoor bedoelde akte, waarna ARS c.s. hierop bij antwoordakte kunnen reageren.
2.38
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

Het hof:
- stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid op de rol van 10 januari 2017 zich bij akte uit te laten over de rechtsoverwegingen 2.32 en 2.37 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, A.J.M.E. Arpeau en H.A. de Savornin Lohman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.