ECLI:NL:GHDHA:2016:352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
200.178.574/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in Italië. De moeder, die het gezag over de minderjarige heeft, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 25 juli 2016. De moeder stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat de minderjarige sinds 19 november 2014 in Italië zou verblijven. Het hof oordeelde echter dat niet was komen vast te staan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige was gewijzigd van Nederland naar Italië. De moeder was niet verschenen ter zitting, en het hof concludeerde dat de zorgen over de minderjarige waren toegenomen, vooral gezien het gebrek aan contact met de moeder en de onduidelijkheid over de verblijfplaats van de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om zicht te krijgen op de situatie van de minderjarige. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 januari 2016
Zaaknummer : 200.178.574/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-1825
Zaaknummer rechtbank : C/10/479268
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Erik te Dordrecht,
tegen
het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 16 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juli 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 2 november 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 26 november 2015 ingekomen een brief van 24 november 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 11 december 2015, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.178.578/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de advocaat van de moeder;
 mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de zitting is op 21 december 2015 nog een brief van de gecertificeerde instelling ingekomen. Nu ter zitting niet is afgesproken dat nog stukken konden worden ingediend en de moeder niet op deze brief heeft kunnen reageren, wordt deze buiten beschouwing gelaten.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] , Italië (hierna te noemen: de minderjarige) verlengd tot 25 juli 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder heeft het gezag over de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige tot 25 juli 2016.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het hoger beroep gegrond te verklaren, en
  • de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in het initiële verzoek, althans het verzoek af te wijzen.
Kosten rechtens.
3. De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.
4. De moeder voert in haar zes grieven – kort samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het inleidende verzoek ontvankelijk is. Daarnaast is ten onrechte geoordeeld dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Ook is ten onrechte de conclusie getrokken dat de moeder niet in staat is om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen omdat zij de verblijfplaats van de minderjarige niet bekend wil maken. De gecertificeerde instelling heeft geen toezicht op de minderjarige dus de gecertificeerde instelling is niet ontvankelijk, aldus de moeder. De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende kinderen en de minderjarige verblijft niet in Nederland. De enkele inschrijving van de minderjarige in de basis registratie personen in [woonplaats in Nederland] maakt niet dat de gecertificeerde instelling ontvankelijk is. De minderjarige woont in Italië bij zijn vader en staat niet meer ingeschreven bij de moeder. Hij gaat daar naar een reguliere school. Mocht het hof de gecertificeerde instelling ontvangen in het verzoek dan moet het verzoek worden afgewezen omdat de gecertificeerde instelling alleen naar het verleden kijkt.
De moeder heeft het adres van de minderjarige niet eerder gegeven omdat zij geen vertrouwen in de instelling heeft. Het wederzijdse onbegrip wijt de moeder aan cultuurverschillen.
Ter zitting bij het hof heeft de advocaat van de moeder in aanvulling op het beroepschrift gesteld dat voor de bevoegdheid van de rechter uitgegaan moet worden van de feitelijke situatie en dat die situatie is dat de minderjarige in Italië woont. Daarnaast betoogt de advocaat van de moeder dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden zodat niet is vastgesteld dat er sprake was van een dreigende situatie of dat die dreiging nog voortduurt. De moeder heeft inmiddels meegewerkt aan de hulpverlening en volgt de aanwijzingen van de nieuwe gezinsvoogd op. De moeder heeft nu wel het adres waar de minderjarige verblijft doorgegeven aan de gecertificeerde instelling. Er is echter te lang gewacht met het onderzoeken van deze adresgegevens door de gecertificeerde instelling.
5. De gecertificeerde instelling stelt dat Jeugdbescherming west, de instelling die de ondertoezichtstelling tot 17 juli 2015, de datum waarop de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan hen is overgedragen, uitvoerde, in het inleidende verzoek ontvankelijk is omdat deze instelling op dat moment op grond van de beschikking van 25 juli 2014 belast was met de uitvoering van de ondertoezichtstelling over de minderjarige. De minderjarige stond op het moment van het inleidende verzoek in Nederland ingeschreven dus de Nederlandse rechter is op grond van artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd. De Jeugdwet doet niet ter zake. Dat de minderjarige nu in Italië is ingeschreven maakt niet dat de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling destijds onbevoegd is genomen.
Op het moment van het verzoek tot ondertoezichtstelling waren er wel degelijk zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de minderjarige. Zo was de minderjarige drie maanden niet naar school geweest en heeft de school zorgen geuit rondom probleemgedrag van de minderjarige, zijn verwaarloosde uiterlijk en het schoolverzuim. De moeder heeft dit weersproken en heeft na de ondertoezichtstelling de gezinsvoogd als ook de raadsonderzoeker niet in haar huis willen toelaten. De gecertificeerde instelling heeft geen uitvoering kunnen geven aan de ondertoezichtstelling over de minderjarige en geen zicht gekregen op de aard en ernst van de door de raad, die onderzoek naar de minderjarige heeft gedaan, gesignaleerde zorgen.
Daarbij zijn er zorgen over de minderjarige in Italië. De moeder heeft aan de school van de minderjarige te kennen gegeven dat er iets ergs is gebeurd tussen de ouders, niet duidelijk is wat. Verder heeft de moeder herhaaldelijk aangegeven dat zij de opvoeding van de minderjarige zat is en dat het haar niet kan schelen hoe het de minderjarige vergaat bij zijn vader. De moeder lijkt ongevoelig over of de minderjarige wel veilig is bij de vader. De gecertificeerde instelling kan niet zomaar voorbijgaan aan dit alles en de verdwijning van de minderjarige naar het buitenland. De gecertificeerde instelling heeft een zorgmelding gedaan bij de Nederlandse Centrale Autoriteit en acht het van groot belang dat er zicht komt op de situatie van de minderjarige in Italië. Ook is aangifte gedaan van vermissing van de minderjarige en onttrekking van het gezag van de minderjarige door de moeder. De gecertificeerde instelling acht bekrachtiging van de verlenging ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige. Zo kan de gecertificeerde instelling navraag doen bij de Centrale Autoriteit over het onderzoek in Italië.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling verklaard dat een eerder verzoek aan de Centrale Autoriteit om onderzoek te doen naar de verblijfplaats van de minderjarige is afgewezen in verband met het ontbreken van een adres. Op 20 november 2015 is opnieuw een verzoek gedaan aan de Centrale Autoriteit, ditmaal wel met adresgegevens van de minderjarige in Italië. Dit heeft nog geen resultaat opgeleverd. De laatste weken is er geen enkel contact mogelijk gebleken met de moeder. Zij is onbereikbaar. Er zijn grote zorgen over waar de minderjarige zich bevindt en in welke situatie. Ook zijn er zorgen over de relatie tussen de moeder en de vader; de moeder heeft altijd te kennen gegeven grote conflicten met de vader te hebben. Verder heeft de moeder diverse malen gezegd dat zij voornemens is om haar kinderen ter adoptie aan te bieden in Duitsland. De verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk, ook om het feitelijk verblijf van de minderjarige te kunnen achterhalen.
Bevoegdheid
6. Ter zake de bevoegdheid van de Nederlandse rechter stelt het hof voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel IIbis) ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, lid 1, letter a, van Brussel IIbis wordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt – voor zover thans van belang – op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend. Daarbij heeft te gelden dat de rechter die op het moment waarop de zaak aanhangig is gemaakt, bevoegd is, bevoegd blijft, ook wanneer de gewone verblijfplaats van het kind nadien gewijzigd wordt. Het inleidende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op 10 juni 2015. Het hof zal dan ook beoordelen waar de minderjarige op 10 juni 2015 zijn gewone verblijfplaats had.
7. De moeder stelt dat de minderjarige sinds 19 november 2014 in Italië zijn gewone verblijfplaats heeft. Eerst in het beroepschrift heeft zij een adres in Italië vermeld. Zij heeft echter geen verificatoire bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat de minderjarige daar (reeds sinds 19 november 2014) feitelijk verblijft. Zo heeft zij slechts als productie 5 bij haar beroepschrift een in het Italiaans geschreven, niet vertaald, op 29 september 2015 gedateerd stuk overgelegd, waaruit volgens de moeder zou moeten blijken dat de minderjarige is ingeschreven op een Italiaanse school. Voor zover uit dit stuk al kan worden afgeleid dat de minderjarige is ingeschreven op een school in [woonplaats 3] (Italië), geldt dit niet eerder dan voor het schooljaar 2015/2016 en kan daar niets uit worden afgeleid voor de periode daarvoor. Verdere stukken ter onderbouwing van haar stelling dat de minderjarige in Italië zijn gewone verblijfplaats heeft, zoals een inschrijving bij een Italiaanse burgerlijke stand, een verklaring van de vader dat de minderjarige bij hem in Italië woonachtig is, of een inschrijving van de minderjarige bij een huisarts of (zorg)verzekering in Italië, ontbreken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige is gewijzigd van Nederland in Italië, zodat het hof ervan uitgaat dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is en was ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De Nederlandse rechter, als zijnde de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek zijn gewone verblijfplaats heeft, is mitsdien bevoegd.
Ondertoezichtstelling
8. Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige door de kinderrechter onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling wanneer de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn of haar ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen
niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits nog aan de voorwaarden van artikel 1:255 lid 1 BW wordt voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
9. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de zorgen over de minderjarige alleen maar zijn toegenomen, nu niet is vast komen te staan waar en in welke situatie de minderjarige zich bevindt. Verder heeft de moeder diverse malen gezegd tegen hulpverleners dat zij voornemens is om haar kinderen ter adoptie aan te bieden in Duitsland. Daarnaast is er, in ieder geval in de laatste week geen enkel contact mogelijk gebleken van de hulpverlening met de moeder. Zij is onbereikbaar. Ook is zij ter zitting bij het hof, zonder bericht van afwezigheid aan haar advocaat of het hof, niet verschenen.
Naar het oordeel van het hof is de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk en de enige manier om zicht te krijgen op de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige en zijn opvoedsituatie en ontwikkeling, waarmee de belangen van de minderjarige kunnen worden gewaarborgd. Uit het voorgaande volgt dat nog altijd wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
10. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, I. Obbink-Reijngoud, A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2016.