In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een beschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst, waarbij heffingsrente is opgelegd. De beschikking betreft een naheffingsaanslag loonheffingen voor het jaar 2013, waarbij een bedrag van € 6.068 aan rente in rekening is gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze uitspraak ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2016. De belanghebbende stelt dat de heffingsrente ten onrechte is opgelegd, omdat de wet sinds 2013 geen heffingsrente maar belastingrente kent. Het Hof oordeelt dat de benaming op het aanslagbiljet, hoewel onjuist, geen reden is voor vernietiging van de beschikking. Het Hof stelt vast dat er bij de belanghebbende geen misverstand bestond over de aard van de rente en dat de verschuldigdheid van de belastingrente voortvloeit uit de wet. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, en de proceskosten worden niet toegewezen. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.