ECLI:NL:GHDHA:2016:3517

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
BK-16/00105
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking en administratieplicht van een verhuurbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd aan [X] B.V. De informatiebeschikking was gegeven wegens het niet voldoen aan de administratieplicht en inrichtingseisen zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De belanghebbende, [X] B.V., verhuurt meer dan 100 (woon)panden en had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking die betrekking had op de vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige gebreken in de administratie van belanghebbende waren die een informatiebeschikking rechtvaardigden. De Inspecteur had gesteld dat de administratie niet transparant was en dat er geen deugdelijke kasadministratie was, maar het Hof oordeelde dat de meeste betalingen via de bank gingen en dat de gebreken niet zodanig waren dat de informatiebeschikking gerechtvaardigd was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking zelf. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 4.086.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie en de eisen die daaraan gesteld worden, maar ook dat de belastingautoriteiten de bewijslast hebben om aan te tonen dat aan deze eisen niet is voldaan. Het Hof heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld en de informatiebeschikking vernietigd, wat een belangrijke uitspraak is voor vergelijkbare zaken in het belastingrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00105

Uitspraak d.d. 23 november 2016

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2016, nummer SGR 15/6764, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking gegeven, met dagtekening 26 januari 2015, wegens het niet voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 47, 49 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De informatiebeschikking heeft betrekking op de vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 september 2015, de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 331.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 18 juli 2016. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.
2.3.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 1 augustus 2016. Een afschrift hiervan is aan de Inspecteur verstrekt.
2.4.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 augustus 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.5.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en hebben partijen ingevolge een door het Hof ter zitting tot hen gericht verzoek nog enkele gegevens van feitelijke aard ingezonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1.
Belanghebbende verhuurt ruim 100 (woon)panden, welke zijn verdeeld in meerdere, in totaal ruim 500, te verhuren objecten.
3.2.
Op 21 juli 2014 is de Inspecteur in het kader van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting gestart met een boekenonderzoek over de boekjaren en tijdvakken 2009 tot en met 2012, waarbij tevens een aantal onderdelen voor de loonheffing is betrokken.
3.3.
Met dagtekening 26 januari 2015 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2012 een informatiebeschikking vastgesteld wegens het niet voldoen aan het bepaalde in de artikelen 47, 49 en 52 van de AWR. In de beschikking worden door de Inspecteur als geconstateerde gebreken in de administratie van belanghebbende – kort samengevat – genoemd:
  • de rechten en verplichtingen, alsmede de voor heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens blijken niet te allen tijde uit de gevoerde administratie;
  • er is geen deugdelijke kasadministratie;
  • de administratie is dusdanig opgesteld dat deze niet binnen een redelijke termijn te controleren is. Zo is bijvoorbeeld het totaal van borgsommen niet te beoordelen. Ook kan de volledigheid van de ontvangen administratiekosten niet worden getoetst en is de stand van de rekening-courantverhouding niet te beoordelen;
  • de administratie is niet transparant en geeft geen getrouw beeld van de werkelijkheid;
  • de volledigheid van opbrengsten kan niet (binnen een redelijke termijn) worden getoetst;
  • niet duidelijk is welke objecten er voor welke prijs zijn verhuurd, waardoor het berekenen van de omzet onmogelijk is;
  • de gegevens uit de administratie met betrekking tot het aantal leegstaande objecten stemmen niet overeen met de door de gemeente Rotterdam verzamelde gegevens.
3.4.
De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar, waarbij de informatiebeschikking krachtens artikel 52a van de AWR is gehandhaafd, geoordeeld dat belanghebbende niet weigerachtig is geweest gegevens, inlichtingen, boeken en dergelijken aan de Inspecteur te verschaffen, zodat wel aan de artikelen 47 en 49 van de AWR is voldaan.
3.5.
Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn definitieve aanslagen vennootschapsbelasting aan belanghebbende opgelegd op respectievelijk 31 augustus 2011 (2009), 2 juni 2012 (2010) en 1 juni 2013 (2011). Voor het jaar 2012 is op 14 juni 2014 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting aan belanghebbende opgelegd.
3.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling voor het Hof was er geen definitief controlerapport opgemaakt.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft gegeven. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de administratieplicht en inrichtingseisen van artikel 52 van de AWR.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
4.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de informatiebeschikking en verzoekt om kostenvergoeding.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
"8. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Awr, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Op grond van artikel 52, zesde lid, van de Awr dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking, met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
9. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling of de vastgestelde informatiebeschikking rechtmatig is, een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de Awr.
10. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder genoemde aspecten van de administratie gezien de aard en omvang van de onderneming een essentieel onderdeel zijn van de administratie van eiseres. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres een groot aantal objecten verhuurt, de geldstroom voor een belangrijk deel via de kas verloopt en er in hoge frequentie wisseling van de kamerhuurders plaatsvindt. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat hoge eisen aan de kasadministratie van eiseres mogen worden gesteld. Hetzelfde geldt voor de administratie van de leegstand. De rechtbank overweegt dat het voor een onderneming zoals die van eiseres cruciaal is dat alle gegevens betreffende de verhuur en leegstand van de objecten nauwkeurig en regelmatig worden vastgelegd op een wijze die voor verweerder te allen tijde controleerbaar en duidelijk is.
11. De stelling van eiseres dat de kasstroom en de leegstand op andere manieren herleidbaar en controleerbaar zijn, doet niet af aan het hiervoor gegeven oordeel nu dit niet bijdraagt aan de inzichtelijkheid van de administratie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de administratie van eiseres niet aan de daaraan ingevolge artikel 52 van de Awr te stellen eisen voldoet. Verweerder heeft daarom terecht ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking vastgesteld.
12. Met betrekking tot de gestelde schending van het verdedigingsbeginsel door het niet afgeven van een voornemen tot het vaststellen van de informatiebeschikking oordeelt de rechtbank als volgt. Er bestaat geen nationale rechtsregel op grond waarvan verweerder in het onderhavige geval gehouden was alvorens de informatiebeschikking vast te stellen eiseres van het voornemen daartoe op de hoogte te stellen. Overigens is met eiseres vóór het afgeven van de informatiebeschikking gesproken over de kwaliteit van haar administratie en heeft eiseres in de bezwaarfase gelegenheid gehad haar zienswijze naar voren te brengen. Als geoordeeld moet worden dat met het niet afgeven van een schriftelijk voornemen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel omdat de informatiebeschikking mede ziet op de omzetbelasting waarmee de informatiebeschikking binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie valt, oordeelt de rechtbank dat aan de schending geen gevolgen worden verbonden. Niet omdat eiseres haar standpunt alsnog in de bezwaarfase kenbaar kan maken, maar omdat, gelet op het bepaalde in artikel 52a, derde lid, van de Awr, tot het onherroepelijk worden feitelijk sprake is van een opschortende werking van de informatiebeschikking (Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juli 2014, gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., C‑129/13 en C‑130/13, ECLI:EU:C:2014:2041, BNB 2014/231).
13. De rechtbank verwerpt tot slot het standpunt van eiseres dat verweerder, gezien de wijziging in de grondslag, het bezwaar ten onrechte niet gegrond heeft verklaard. Verweerder heeft de omstandigheid dat de juridische grondslag van het besluit is verengd tot slechts een schending van de administratieplicht zonder gegrondverklaring van het bezwaar kunnen doorvoeren omdat uit het in bezwaar bestreden besluit was op te maken dat het besluit zich feitelijk niet richtte op een schending van de inlichtingenplicht.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

Wettelijk kader
7.1.
In artikel 52a, eerste lid, van de AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
7.2.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van het zesde lid van artikel 52 van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde samenwerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
Informatiebeschikking
7.3.
De Inspecteur heeft de informatiebeschikking gestoeld op een aantal, hiervoor onder 3.3 genoemde gebreken in de administratie van belanghebbende. De Inspecteur heeft deze gebreken in de gedingstukken en ter zitting als volgt toegelicht. De Inspecteur stelt dat op de balans geen kas staat vermeld, dat het kassaldo niet regelmatig wordt vastgesteld en dat de rekeningcourant met de aandeelhouder niet tijdig wordt geboekt. Ook is volgens de Inspecteur de administratie met betrekking tot de huurders niet op orde en zitten er vaak lange periodes tussen het overhandigen van contracten, kwitanties en bonnetjes ter verwerking in de administratie. Mede in verband met het hoge verloop aan huurders is het daardoor vanuit de administratie niet na te gaan of de contractadministratie compleet is, aldus de Inspecteur. Daarnaast stelt de Inspecteur dat de administratie niet binnen redelijke termijn controleerbaar is. Aan de hand van het grootboek is bijvoorbeeld niet te zien hoe borgsommen worden geboekt en afgeboekt. De wijze van administreren geeft volgens de Inspecteur ruimte om (kortlopende) huurcontracten en bijbehorende kwitanties niet over te leggen en de gemiste huuropbrengst als privégelden aan te merken. Tenslotte stelt de Inspecteur dat geen “real time” controle mogelijk is op de leegstand. Gegevens uit de administratie met betrekking tot het aantal leegstaande panden zouden niet overeenstemmen met de door de gemeente Rotterdam verzamelde gegevens. Belanghebbende heeft deze gestelde gebreken gemotiveerd weersproken.
7.4.
Wat betreft de kasadministratie heeft belanghebbende onvoldoende weersproken gesteld dat alle in- en uitgaven worden geadministreerd. Weliswaar worden de kassaldi niet geregeld vastgesteld, maar het Hof acht dit gebrek niet dermate ernstig dat op grond daarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Daarbij weegt het Hof mee dat, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, 95 percent van de betalingen/ontvangsten via de bank gaan en slechts vijf percent via de kas.
7.5.
De Inspecteur heeft, gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en aan bewijs heeft overgelegd, naar het oordeel van het Hof onvoldoende zwaarwichtige gebreken in de administratie aannemelijk gemaakt die een informatiebeschikking rechtvaardigen. Meer in het bijzonder heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er dusdanige gebreken in de administratie rondom de contracten, borgsommen en leegstand zijn die het oordeel rechtvaardigen dat belanghebbende niet aan haar administratieplicht heeft voldaan. Daarbij weegt het Hof mee dat belanghebbende in hoger beroep van enkele panden lijsten heeft overgelegd waarop de verhuurperioden te zien zijn. De leegstand volgt volgens belanghebbende uit de aanwezige lijsten, hetgeen het Hof aannemelijk acht. De stelling van de Inspecteur dat de mogelijkheid bestaat dat contracten niet in de administratie worden opgenomen, kan geen informatiebeschikking rechtvaardigen aangezien deze mogelijkheid bij iedere wijze van administreren aanwezig is. Het Hof ziet geen aanwijzing voor de kennelijke veronderstelling van de Inspecteur dat de door hem genoemde mogelijkheid zich bij belanghebbende daadwerkelijk heeft voorgedaan.
7.6.
Voor de zes, in het nadere stuk van de Inspecteur genoemde, personen die volgens gegevens van de gemeente Rotterdam in woningen van belanghebbende staan ingeschreven en die volgens de Inspecteur ten onrechte niet in de administratie van belanghebbende zijn opgenomen, heeft belanghebbende voorts een plausibele verklaring gegeven. Deze huurders kunnen bij een of meerdere andere huurders zijn ingetrokken.
7.7.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep gegrond en zal het Hof beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.348 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (1 punt voor indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof en 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen à € 496 per punt x 1,5 (gewicht van de zaak)) en € 738 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor verschijnen ter hoorzitting à € 246 per punt x 1,5 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 4.086. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 331, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 503 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de informatiebeschikking;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.086;
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 834 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis en mr. S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 23 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.