ECLI:NL:GHDHA:2016:3513

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
200.179.303/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie versus bescherming persoonlijke levenssfeer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, stond de vraag centraal of de Persgroep Nederland B.V. en AD Nieuwsmedia B.V. (gezamenlijk aangeduid als AD c.s.) verplicht waren om een perspublicatie over de appellant, een veroordeelde in een strafzaak, te rectificeren of te verwijderen. De appellant, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf wegens poging tot moord, vorderde dat zijn voornaam niet meer in de publicaties zou worden gebruikt en dat zijn persoonsgegevens niet openbaar gemaakt zouden worden. Het hof oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting van de pers in dit geval zwaarder woog dan het recht van de appellant op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Het hof wees erop dat de appellant reeds eerder in de media was genoemd en dat het gebruik van zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam in de publicatie niet ongebruikelijk was. De vorderingen van de appellant werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.179.303/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/491552/KG ZA 15-965

arrest in kort geding van 6 december 2016

inzake

[appellant] ,

wonende te Amsterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D.I.N. Levinson-Arps te Amsterdam,
tegen
1.
De Persgroep Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam
,
2.
AD Nieuwsmedia B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: AD c.s. en elk afzonderlijk als Persgroep respectievelijk AD,
advocaat: mr. D.H. Bremmer-Van Splunter te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 8 december 2015. Bij dat arrest heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. In overleg met partijen heeft die comparitie geen doorgang gevonden.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft AD c.s. de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van de grieven alsmede tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten in appel met wettelijke rente daarover vanaf 7 dagen na dagtekening arrest.
1.3
Vervolgens hebben beide partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak om de vraag of AD c.s. gehouden is een perspublicatie betreffende [appellant] te rectificeren dan wel te verwijderen en/of de naamsaanduiding van [appellant] in die publicatie (verdergaand) te anonimiseren, aldus dat hij daarin niet meer wordt aangeduid als “ [voornaam + eerste letter achternaam] .”, maar als “ (A.) van M. ” of nog korter.
3. Tegen de in het bestreden vonnis vastgestelde feiten is geen grief gericht, zodat het hof eveneens van die feiten zal uitgaan. Voor zover [appellant] er in de memorie van grieven onder 6 over klaagt dat de feitenvaststelling in het bestreden vonnis onvolledig is, faalt deze grief omdat deze miskent dat de rechter niet gehouden is alle vaststaande feiten op te sommen. Voor zover de grief ertoe strekt te betogen dat in het bestreden vonnis bepaalde feiten niet of onvoldoende zijn meegewogen bij de beoordeling van het geschil, zal deze grief hierna aan de orde komen bij de beoordeling van de (overige) grieven tegen die beoordeling.
4. Kort gezegd gaat het om de volgende feiten. Begin 2012 hebben twee personen misdaadjournalist Peter R. de Vries benaderd met de mededeling dat zij beschikken over een USB-stick met daarop een – met een verborgen camera gemaakte – opname van een gesprek van één van hen met [appellant] . In dat gesprek spraken zij over een uit te voeren moord en de wijze waarop die moord diende plaats te vinden. Peter R. de Vries heeft vervolgens de politie ingeschakeld. Peter R. de Vries heeft de beschikking gekregen over de hiervoor bedoelde USB-stick en de daarop voorkomende beelden gebruikt bij het maken van een televisieuitzending over een huurmoord, waartoe [appellant] volgens Peter R. de Vries opdracht zou hebben gegeven. De uitzending heeft op 27 mei 2012 plaatsgevonden. De inschakeling door Peter R. de Vries van de politie heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging van [appellant] . [appellant] is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2012 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest, wegens “poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen en beloften te bewegen om het misdrijf medeplegen van moord te begaan”. [appellant] is in hoger beroep gegaan tegen het strafvonnis; op dit hoger beroep was ten tijde van het indienen van de memorie van antwoord in het onderhavige geding nog niet definitief beslist. Op de website van AD is de volgende publicatie te vinden:

“6 jaar cel voor opdracht huurmoord escortbaas

Door redactie
15-8-12 – 16.23 bron: ANP
UPDATE De rechtbank in Amsterdam heeft de 52-jarige escortbaas [voornaam + eerste letter achternaam] . woensdag veroordeeld tot 6 jaar cel. Zij acht bewezen dat hij opdracht heeft gegeven om een concurrent uit de weg te ruimen. De straf is gelijk aan de eis van justitie.
De geplande huurmoord ging niet door, omdat de aannemer van de opdracht met zijn verhaal en in het geheim gemaakte beelden naar misdaadverslaggever Peter R. de Vries stapte. Die lichtte vervolgens de politie in.
Volgens de rechtbank heeft van M. “een zeer ernstig misdrijf” gepleegd. Dat het slachtoffer uiteindelijk niet is vermoord, noemt zij “een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is”.
De rechters rekenen het Van M. aan dat hij op de opgenomen beelden “met grote achteloosheid en buitengewoon kil en zakelijk” spreekt over de huurmoord. Datzelfde geldt voor het feit dat hij ook opdracht gaf om eventuele getuigen ook maar om te brengen.
Van M. zei tijdens de rechtszaak dat hij de 18-jarige jongen nooit echt op pad wilde sturen om zijn concurrent te liquideren, omdat hij meteen doorhad dat hij met een oplichter van doen had die slechts op zijn geld uit was. De rechtbank geloofde dit niet.
Peter R. de Vries wijdde een uitzending aan de geplande huurmoord. Die kreeg hij wel pas na een rechtszaak op de buis.
Het slachtoffer van de geplande huurmoord was overigens al eerder het doelwit van een aanslag. In november 2011 werd er een handgranaat in zijn woning aan het Amsterdamse Singel gegooid. Het projectiel richtte alleen materiële schade aan. De rechtbank zou woensdag ook uitspraak doen tegen de verdachte in deze zaak, maar heeft die uitgesteld. Van M. heeft gezegd niets met deze aanslag te maken te hebben.
5. [appellant] heeft de onderhavige kort geding procedure geëntameerd en gevorderd dat AD c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden om de voornaam van [appellant] in het hiervoor onder 4 genoemde online-artikel of in andere artikelen op de website van AD te gebruiken en om directe of indirecte persoonsgegevens van [appellant] te publiceren, althans dat (het hof begrijpt:) AD wordt geboden [appellant] daarin met zijn initialen “ (A.) Van M. ” dan wel met een door de voorzieningenrechter te bepalen letter, zoals “X”, of letters zoals waarvoor [appellant] in de stukken van deze kort geding-procedure heeft gekozen: de letters “VM”, aan te duiden. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat AD wordt veroordeeld, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot rectificatie van de gestelde onrechtmatige mededelingen in het meerbedoelde online AD-artikel en de daaraan gerelateerde artikelen op de website AD.nl, en indien en voor zover niet of niet in afdoende mate aan dat bevel tot rectificatie gehoor wordt gegeven, tot algehele verwijdering c.q. het offline halen van het online AD-artikel en de daaraan gerelateerde artikelen op de website AD.nl. Voorts heeft [appellant] (na vermeerdering van eis) een voorschot op immateriële schadevergoeding gevorderd van € 25.000,-.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter deze vorderingen afgewezen. Daartegen komt [appellant] in hoger beroep op.
7. Voor zover [appellant] op p. 2 van de memorie van grieven een grief formuleert tegen de (onvolledige) weergave in het bestreden vonnis van het procesverloop in eerste aanleg, faalt deze grief nu niet wordt aangegeven in welk opzicht die weergave onvolledig of onjuist is. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk belang [appellant] heeft bij deze grief.
8. Op p. 3 en volgende van de memorie van grieven brengt [appellant] een grief naar voren tegen de partijdigheid van de rechter in eerste aanleg, althans een schending van de door de rechter en/of de griffier te borgen anonimiteit van [appellant] . [appellant] klaagt erover dat op het aan partijen per fax toegezonden exemplaar van het vonnis in eerste aanleg in de rechterbovenhoek de handgeschreven aantekening van de rechtbank Den Haag “Lees” staat vermeld. Hierdoor kan volgens [appellant] niet worden uitgesloten dat de onderhavige kort geding procedure in eerste aanleg informeel aan een andere rechter is overgedragen, dan wel dat deze zaak buiten zitting in voor [appellant] nadelige zin is afgedaan. Deze grief faalt. Het enkele feit van deze vermelding rechtvaardigt niet het vermoeden dat de zaak in eerste aanleg door een andere rechter zou zijn beslist dan de rechter die de zaak op de zitting heeft behandeld, noch dat de zaak buiten zitting zou zijn afgedaan. Het “lees-exemplaar” is niet de grosse van het vonnis. Uit niets blijkt dat het vonnis aan anderen dan partijen of hun advocaten zou zijn verstrekt. Van een objectiveerbare schijn van partijdigheid als gevolg van het faxen door de griffie van de rechtbank aan de advocaten van het “lees-exemplaar” is dan ook geen sprake. Evenmin is hieruit op te maken dat het vonnis niet in het openbaar zou zijn uitgesproken of dat de anonimiteit van [appellant] onvoldoende zou zijn gewaarborgd.
9. Op p. 4/5 van de memorie van grieven richt [appellant] een grief tegen de afwijzing van zijn verzoek tot het houden van een zitting in kort geding achter gesloten deuren. Deze grief faalt nu tegen die beslissing, die de gang van zaken op de zitting in eerste aanleg betreft, geen hoger beroep open staat. Overigens heeft [appellant] bij de grief geen belang, nu de zitting inmiddels heeft plaatsgevonden. Dat de voorzieningenrechter gelet op de afwijzing van het verzoek partijdig zou zijn dan wel de objectiveerbare schijn van partijdigheid zou hebben gewekt, valt niet in te zien, nog los van de vraag of dit in hoger beroep aan het hof kan worden voorgelegd en welke consequenties dat zou hebben voor de beslissing in hoger beroep.
10. Op p. 5/6 van de memorie van grieven klaagt [appellant] erover dat in eerste aanleg de producties I tot en met XIX van [appellant] niet genoemd zijn en niet zijn meegewogen, terwijl daaruit blijkt dat in het strafproces in hoger beroep feiten aan het licht zijn gekomen die van invloed zijn op het recht van [appellant] op zijn eer en goede naam, het recht op privacy en het recht op resocialisatie. [appellant] wijst daarbij op de door hem op de opname uitgesproken zin: “Dan gaat het ook niet meer gebeuren”. Deze zin is door politie en justitie uit de transcriptie van de gesprekken weggelaten, welke weglating in hoger beroep in de strafzaak door het gerechtshof is gecorrigeerd, aldus [appellant] . Deze grief slaagt niet. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat deze feiten het AD-artikel niet onjuist doen zijn. Dat artikel ziet immers op het strafvonnis in eerste aanleg en doet verslag van hetgeen in dat vonnis is vermeld. [appellant] heeft voorts niet, althans onvoldoende toegelicht dat vanwege deze feiten een grote kans bestaat dat de uitspraak in hoger beroep (substantieel) anders zal komen te luiden, waardoor AD niet (langer) kan volstaan met het weergeven van de inhoud van het strafvonnis in eerste aanleg, dan wel het artikel verdergaand dient te anonimiseren als door [appellant] geëist. Van partijdigheid geeft het bestreden oordeel aldus geen blijk.
11. [appellant] voert verder aan dat de opdrachtnemer nooit iets van plan was en alleen [appellant] wilde oplichten door een aanbetaling, die hij niet kreeg, los te peuteren. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt evenwel niet in te zien hoe deze feiten, zo al juist, kunnen afdoen aan het oordeel van de strafrechter dat [appellant] opdracht tot moord heeft gegeven, laat staan waarom AD in verband met deze feiten het artikel niet had mogen schrijven zoals zij heeft gedaan.
12. Voor zover [appellant] op p. 6/7 van de memorie van grieven verwijdering van een publicatie van de website van het advocatenkantoor Bird & Bird vordert, zal die vordering worden afgewezen, aangezien gesteld noch gebleken is dat AD c.s. de uitgever, redacteur of auteur is van die publicatie.
13. Onder 4.10 van de memorie van grieven betoogt [appellant] dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitpakken, omdat onduidelijk is welk ander belang dan het zuiver economische belang van AD c.s. wordt gediend met het noemen van de voornaam van [appellant] alsmede de diskwalificatie van zijn privépersoon als “escortbaas”.
14. Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. In deze zaak is sprake van een botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting dat aan de pers toekomt, en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] , die in een strafvonnis waartegen hoger beroep loopt, is veroordeeld wegens het plegen van een ernstig strafbaar feit. Bij dit conflict van rechten moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe, gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen en anderzijds het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat steeds voorrang toekomt aan het door art. 7 Grondwet en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel van art. 8 lid 2 EVRM.
15. Het hof is evenals de voorzieningenrechter in eerste aanleg van oordeel dat het recht op vrijheid van meningsuiting van AD in dit geval dient te prevaleren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het gewraakte artikel niet de achternaam van [appellant] noemt maar slechts de eerste letter daarvan en dat, naar van algemene bekendheid is, het journalistiek niet ongebruikelijk is om een verdachte in publicaties met voornaam en de eerste letter van de achternaam aan te duiden. Er bestaat dan ook geen algemene rechtsregel die verbiedt de voornaam van een verdachte of veroordeelde in een perspublicatie op te nemen. Verder neemt het hof in aanmerking dat voorafgaand aan het verschijnen van de onderhavige AD-publicatie, [appellant] reeds het onderwerp was geweest van een televisieuitzending op SBS 6 waarin hij volledig herkenbaar en niet-anoniem in beeld werd gebracht met betrekking tot dezelfde feiten als waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld en waarbij hij herhaaldelijk en consequent werd aangeduid als [voornaam appellant] ” en [voornaam + eerste letter achternaam] .”. Tevens is hierbij van belang dat [appellant] door zijn toenmalige advocaat in de strafzaak “ [voornaam + eerste letter achternaam] .” werd genoemd. Ook was [appellant] voorafgaand aan de verschijning van de onderhavige publicatie reeds het onderwerp van een aanzienlijk aantal perspublicaties betreffende de strafzaak, waarin hij eveneens werd aangeduid als “ [voornaam + eerste letter achternaam] .”. Zelfs in een persbericht van het gerechtshof Amsterdam d.d. 2 februari 2015 in het hoger beroep in de strafzaak tegen [appellant] wordt hij aangeduid als “ [voornaam + eerste letter achternaam] .” Aldus was de voornaam van [appellant] voorafgaand aan het verschijnen van het onderhavige AD-artikel reeds publiekelijk bekend. Verder neemt het hof in aanmerking dat [appellant] niet slechts een verdachte is, maar ook in een strafrechtelijk vonnis is veroordeeld en dat het AD-artikel niet anders doet dan relateren wat er in dat vonnis staat. Dat dat vonnis berustte op onjuiste of onvolledige feiten waardoor er een grote kans bestaat dat de uitspraak in hoger beroep (substantieel) anders zal komen te luiden, is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld. Anders dan [appellant] betoogt, leert een vergelijking van het strafvonnis met het AD-artikel dat laatstgenoemd stuk geen onjuistheden of onjuiste suggesties bevat. Het hof neemt op dit punt de overwegingen van de voorzieningenrechter over en maakt deze tot de zijne (r.o. 4.4 onder i tot en met vi). Dat door het intikken van de aanduiding “ [voornaam + eerste letter achternaam] .” op Google de volledige achternaam van [appellant] op een hoge plaats bij de zoekresultaten verschijnt, zoals [appellant] stelt, legt gezien de hiervoor vermelde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.
16. Het betoog van [appellant] op p. 7/8 van de memorie van grieven dat door publicatie van het AD-artikel een ontoelaatbare inbreuk wordt gemaakt op zijn algemene persoonlijkheidsrecht, althans op zijn recht op leven, gaat reeds om de onder 15 genoemde redenen niet op.
17. Na het voorgaande heeft [appellant] geen belang meer bij grief 3, die is gericht tegen het oordeel dat de vordering jegens Persgroep niet-ontvankelijk is.
18. Grief 4 bevat de klacht dat het griffierecht in eerste aanleg ten onrechte is verhoogd naar € 2.725,- in verband met de eisvermeerdering van [appellant] . Deze grief kan niet slagen omdat tegen de beslissing tot vaststelling van het griffierecht in hoger beroep niet kan worden opgekomen (art. 29 lid 2 Wet griffierechten burgerlijke zaken). Voor het overige heeft de grief geen zelfstandige betekenis en faalt deze in het voetspoor van de overige grieven.
19. Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 16 september 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van AD c.s. begroot op € 1.937,- aan griffierecht en € 1.158,- voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na dagtekening van dit arrest;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, R.S. van Coevorden en F. Damsteegt-Molier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.