ECLI:NL:GHDHA:2016:3439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
200.184.241/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en schriftelijkheidsvereiste bij pensioenverevening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de vraag centraal staat of een e-mailcorrespondentie tussen de partijen kan worden aangemerkt als een schriftelijke overeenkomst in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP). De man stelt dat er op basis van deze e-mailwisseling een overeenkomst tot stand is gekomen, terwijl de vrouw betwist dat dit het geval is en stelt dat alleen een echtscheidingsconvenant kan afwijken van de wettelijke regeling.

De man is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 september 2015, waarin de rechtbank oordeelde dat de e-mailcorrespondentie niet voldeed aan het schriftelijkheidsvereiste. Het hof overweegt dat pensioenrechten een grote vermogenswaarde vertegenwoordigen en dat er strenge eisen zijn gesteld aan de schriftelijke vastlegging van afspraken over deze rechten. Het hof concludeert dat de e-mailwisseling niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke overeenkomst, omdat er nog geen definitief convenant was opgesteld en goedgekeurd door beide partijen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke schriftelijke afspraken bij de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding, vooral met betrekking tot pensioenrechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.184.241/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/480724 / HA ZA 15-58

arrest van 25 oktober 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.J van den Hoek te Hellevoetsluis,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A.M. Kouters te Dordrecht.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 11 december 2015 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 september 2015 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven weersproken.
De man heeft op 26 juli 2016 nog een akte ter uitlating genomen.
De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en beide partijen hebben arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het dit hof behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 september 2015, tussen de partijen gewezen onder rolnummer 15-58, en opnieuw rechtdoende alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de man toe te wijzen en mitsdien:
- voor recht te verklaren dat tussen partijen op 23 juni 2012 een overeenkomst tot stand is gekomen, zoals weergegeven in - met name de punten 4 tot en met 6 van - het oorspronkelijk verzoekschrift van 29 september 2014, en
- de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan de door de man voorgestane registratie van de in voornoemde overeenkomst genoemde afspraken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag dat de vrouw niet aan die veroordeling zal voldoen,
- kosten rechtens.
3. De vrouw heeft de grieven weersproken en gevorderd de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de man in de proceskosten en het bestreden vonnis te bekrachtigen.
4. Het hof zal de grieven zoveel mogelijk in samenhang bespreken.

Kern van het geschil

5. De kern van het geschil tussen partijen is, of partijen conform artikel 4 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP), een bij geschrift gesloten overeenkomst hebben gesloten waarin zij een regeling hebben getroffen die afwijkt van voormelde wet.

Schriftelijkheidsvereiste

6. Het hof stelt het volgende voorop. Pensioenrechten kunnen een grote vermogenswaarde vertegenwoordigen. Pensioen heeft een verzorgingskarakter voor
beideechtgenoten nadat zij niet meer deelnemen aan het arbeidsproces. Beide echtgenoten hebben derhalve een groot belang dat de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten conform de hiervoor vermelde wet worden verevend.
7. Ter bescherming van beide echtgenoten is er een strenge eis gesteld door de wetgever indien zij van de wettelijke regeling wensen af te wijken. Deze eis is: a) huwelijkse voorwaarden, of b) een bij schrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
8. Wanneer bij huwelijkse voorwaarden wordt afgeweken van pensioenverevening rust op de notaris de taak om partijen deugdelijk te informeren over de gevolgen.
9. In het kader van echtscheiding vinden veelal tussen partijen en hun adviseurs onderhandelingen plaats over onder meer de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, waaronder het hof ook verstaat de pensioenrechten, aangezien die veelal een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Als partijen in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling bij echtscheiding deelafspraken maken, dient dat voor beide partijen duidelijk te zijn. Voor afwijking van opgebouwde pensioenrechten geldt bovendien dat deze afspraken schriftelijk moeten worden vastgelegd.

E-mailwisseling

10. Uit grief 1 van de man volgt dat hij van mening is dat op basis van de e-mailwisseling tussen partijen voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste van de WVP. De man is van mening dat de rechtbank te strenge eisen stelt aan het schriftelijkheidsvereiste. De man is van mening dat de op schrift gestelde afspraken (namelijk neergelegd in vermelde e-mails, waarvan vast staat dat deze over en weer zijn verzonden, ontvangen en bekrachtigd), als een bij geschrift gesloten overeenkomst moeten worden aangemerkt. Weliswaar is de onderhavige overeenkomst langs elektronische weg tot stand gekomen, maar daarmee voldoet hij nog steeds aan de eis die uit de wet voortvloeit, namelijk dat deze in schriftelijke vorm is tot stand gekomen, aldus de man.
11. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw wordt onder meer gesteld dat slechts kan worden afgeweken bij echtscheidingsconvenant. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat volgens haar de e-mailcorrespondentie niet gelijk gesteld kan worden met een echtscheidingsconvenant.
12. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen mag in het kader van een onderhandelingstraject met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling niet snel aangenomen worden dat partijen een deel afspraak hebben gemaakt. Duidelijk moet zijn dat beide partijen een deel afspraak met betrekking tot een vermogensbestanddeel hebben willen maken.
13. Het sluiten van een echtscheidingsconvenant impliceert veelal een totaal regeling voor alle geschilpunten.
14. In de e-mail van mr. van den Hoek van 23 juni 2012 is vermeld: “
Wat er verder van zij: ik ga er zonder meer van uit thans voortvarend zal worden gestreefd naar een definitief afspraken-pakket, waarvan de vastlegging overigens door de heer [naam] ter hand zou worden genomen. Nu deze ook degene is, die zich opwierp alle relevante cijfers te presenteren, ligt het in de rede dat de heer [naam] uiteindelijk ook het concept – convenant zal aanleveren.”.
15. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen de onderhandelingen hebben afgebroken en er een procedure bij de rechtbank is opgestart. Met andere woorden, er is tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen.
16. De e-mailwisseling kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een schriftelijke overeenkomst in de zin van art 4 lid 1 WVP. Uit het e-mailbericht van de man volgt dat er nog een concept convenant moest worden opgesteld. Eerst als dat convenant tot stand is gekomen, en dit is geaccordeerd door beide partijen, is er sprake van een regeling zoals vermeld in art 4 lid 1 WVP. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste in de zin van de wet.

Overige grieven

17. Hetgeen de man in de overige grieven stelt acht het hof niet relevant voor het onderhavige oordeel. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen geen regeling getroffen met betrekking tot de pensioenrechten. Dit impliceert dus dat voor partijen de wettelijke regeling geldt. De uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden is niet relevant voor het onderhavige oordeel aangezien het hof zijn oordeel baseert op de feiten en omstandigheden van het aan het hof voorgelegde geschil.

Proceskosten

18. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en I. Obbink-Reijngoud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016 2016 in aanwezigheid van de griffier.