ECLI:NL:GHDHA:2016:3436

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
200.121.005
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over wilsonbekwaamheid van erflater bij schenkingen en financiële handelingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om de vraag of de erflater, de vader van de partijen, wilsonbekwaam was ten tijde van het doen van schenkingen en financiële handelingen. De appellante, [zus een], stelde dat haar vader vanaf 2006 niet in staat was zijn wil te bepalen, en dat verschillende schenkingen en pinpasopnamen als onttrekkingen bij de verdeling van de nalatenschap moesten worden betrokken. Het hof verwees naar een eerder tussenarrest waarin [zus een] was toegelaten tot bewijslevering, met name door het horen van getuigen. Het getuigenverhoor vond plaats op 13 oktober 2015, waarbij de echtgenoot van [zus een] als getuige werd gehoord.

Het hof beoordeelde de getuigenverklaring en de overgelegde bewijsstukken, waaronder brieven van de huisarts en specialisten. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaring niet voldoende bewijs opleverde voor de stelling dat de erflater wilsonbekwaam was. De getuige had geen kennis van de financiële situatie van de erflater en zijn verklaring was te algemeen. Bovendien was er op 13 december 2006 een notariële volmacht gepasseerd, wat erop wees dat de erflater op dat moment wilsbekwaam was.

De brieven van de huisarts en Parnassia gaven ook geen duidelijk bewijs van wilsonbekwaamheid in de relevante periode. Het hof oordeelde dat [zus een] niet had bewezen dat de erflater niet in staat was om zijn wil te bepalen bij de schenkingen en financiële handelingen. Daarom werden de vorderingen van [zus een] afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en wees het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.121.005/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 379583 / HA ZA 10-3916

arrest van de familiekamer d.d. 27 september 2016

inzake
[zus een] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [zus een] ,
advocaat: mr. L.A. van Walree-Brascamp te Voorburg,
tegen
1. de erven van [de broer] ,
hierna: [de broer] ,
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ,
2. [zus twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [zus twee]
3. [zus drie] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [zus drie] ,
hierna gezamenlijk te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. F. Dunki Jacobs te Den Haag.

Het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 28 april 2015, de inhoud waarvan als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij dit arrest is [zus een] toegelaten tot het leveren van bewijs, meer in het bijzonder door het horen van getuigen, dat erflater vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was zijn wil te bepalen vanaf 2006 en al eerder en derhalve vanaf die periode wilsonbekwaam was.
Het getuigenverhoor heeft op 13 oktober 2015 plaatsgevonden. Van dit getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.
Geïntimeerden hebben ter rolzitting van 27 oktober 2015 aangegeven af te zien van contra-enquête.
Appellante heeft ter rolzitting van 1 december 2015 een memorie na enquête genomen.
Geïntimeerden hebben ter rolzitting van 29 december 2015 een antwoord memorie na enquête genomen.
Partijen hebben vervolgens hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het tussenarrest van dit hof van 28 april 2015 is [zus een] toegelaten tot het leveren van bewijs, meer in het bijzonder door het horen van getuigen, dat erflater (de heer [naam] , de vader van partijen die is overleden [in] 2009) vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was zijn wil te bepalen vanaf 2006 en al eerder en derhalve vanaf die periode wilsonbekwaam was.
2. Zoals reeds in het tussenarrest weergegeven, stelt [zus een] dat als gevolg van de door haar gestelde wilsonbekwaamheid van erflater een drietal schenkingen, welke zijn gedaan in de periode 28 september 2006 tot en met 11 maart 2008, alsmede meerdere betalingen en pinpasopnamen, welke zijn gedaan in de periode vanaf 2005 tot en met 5 januari 2010, allemaal als onttrekkingen dienen te worden betrokken bij de verdeling van de nalatenschap van erflater. Geïntimeerden hebben de wilsonbekwaamheid van erflater gemotiveerd betwist. Ook dienen geïntimeerden sub 1 en sub 2 volgens [zus een] rekening en verantwoording af te leggen over het door hen gevoerde beheer van de financiën van erflater. .
3. Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Als enige getuige van de zijde van [zus een] is gehoord de heer [naam getuige] , de echtgenoot van [zus een] .
4. Bij memorie na enquête heeft [zus een] geconcludeerd dat de getuigenverklaring van de heer [de getuige] in combinatie met eerder overgelegde bewijsstukken voldoende bewijs levert van haar stelling dat erflater vanwege zijn geestesgesteldheid al vanaf 2005 niet in staat was zijn wil te bepalen en vanaf die periode wilsonbekwaam was.
5. Geïntimeerden hebben bij antwoord memorie na enquête daarentegen geconcludeerd dat [zus een] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht om aan te tonen dat erflater op het moment van het verrichten van de onderscheiden schenkingen en het doen van de diverse betalingen niet in staat was zijn wil te bepalen.
6. Het hof stelt het volgende voorop. Voor het slagen van het bewijs van haar stelling dient [zus een] te bewijzen dat erflater bij iedere voormelde rechtshandeling wilsonbekwaam was en derhalve op dat moment niet in staat was om op verantwoorde wijze zijn wil te bepalen. In dit geval dient zij derhalve te bewijzen dat een met de verklaring overeenstemmende wil van erflater heeft ontbroken op het moment van het doen van de schenkingen op 28 september 2006, 27 april 2007 en 11 maart 2008. Voorts dient zij te bewijzen dat erflater wilsonbekwaam was en derhalve niet in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de betalingen en pinpasopnamen in de periode vanaf 2005 tot en met 5 januari 2010 (HR 13 mei 2005, LJN: AS4167).
7. Het hof zal, zoals in rechtsoverweging 16 van het tussenarrest reeds overwogen, bij de beoordeling betrekken de verklaring van de gehoorde getuige alsmede de door [zus een] ter onderbouwing van haar stelling in het geding gebrachte stukken, te weten: een brief van de huisarts van erflater van 30 september 2010, een brief van Parnassia van 11 november 2009, een tweetal specialistenberichten van de afdeling interne geneeskunde van 8 december 2006 en van 27 juni 2008 en een brief van [zus twee] (op welke brief staat vermeld ‘ontvangen op 8-7-2006’).
Getuigenverklaring de heer [naam]
8. Geïntimeerden menen dat de verklaring van de getuige in de lijn met artikel 164 lid 2 Rv gelijkgesteld moet worden met de verklaring van een partijgetuige, nu de getuige de echtgenoot is van [zus een] . De getuige heeft een zelfstandig belang bij de uitkomst van de procedure, nu eventuele revenuen uit de procedure in de huwelijksgemeenschap van hem en [zus een] zullen vloeien. Bovendien heeft [zus een] de getuige verschillende malen onderbroken tijdens het afleggen van zijn verklaring.
9. Het hof oordeelt te dien aanzien als volgt. Het wegen van een afgelegde getuigenverklaring is aan de rechter voorbehouden. Hoewel de getuige als echtgenoot van [zus een] inderdaad uit financieel oogpunt bezien indirect belanghebbende is bij de uitkomst van de zaak, maakt die omstandigheid niet dat hij partij is in de zin van artikel 164 Rv. De heer [naam] heeft zich niet beroepen op het familiaal verschoningsrecht. Het hof zal de getuigenverklaring van de heer [naam] echter wel slechts in de beoordeling betrekken voor zover hij heeft verklaard over uit eigen waarneming bekende feiten. Aan hetgeen [zus een] hem heeft verteld en waarover hij in lijn daarmee vervolgens heeft verklaard gaat het hof voorbij. Het hof merkt voorts op dat de heer [naam] zelf aangeeft (enkel) te (kunnen) verklaren over de periode 2005-2006, en dat hij zijn schoonvader halverwege september 2006 voor het laatst heeft gezien. Dit laatste wordt overigens door geïntimeerden betwist, volgens hen was het laatste contact tussen de heer [naam] en erflater reeds in januari 2006.
10. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de heer [naam] niet bewijst dat sprake was van wilsonbekwaamheid, dementie, bij erflater in de periode waarop de verklaring ziet, namelijk het tijdvak 2005 tot – hooguit – september 2006. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit de verklaring van de heer [naam] komt een algemeen beeld van erflater naar voren van een oude vergeetachtige man. De heer [naam] verklaart dat hij erflater zag als een eenzame man, zwaar diabeet, vrijwel doof en blind. Ook verklaart hij dat hij merkte dat erflater vergeetachtig werd in de dagelijkse kleine dingen en dat hij ordening van familieverbanden niet goed meer kon inschatten. De gesprekken die de heer [naam] met erflater had gingen, zo verklaart hij, over relaties. Over de financiën sprak hij niet met erflater. Erflater was volgens de heer [naam] niet helemaal dement, maar op velerlei terrein in 2006 het spoor bijster. De heer [naam] verklaart voorts dat het niet anders kan dan dat de financiën allemaal werden gedaan door de inwonende dochter van partijen, doch dat hij daar geen bewijs van heeft. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van de heer [naam] niet blijkt dat erflater niet wilsbekwaam was noch dat hij niet in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de betalingen en pinpasopnamen in de periode vanaf 2005 tot 5 januari 2010.
11. Het hof laat hierbij zwaar meewegen dat vast staat dat op 13 december 2006, derhalve na het tijdvak waarop de verklaring van de getuige ziet, een notariële volmacht is gepasseerd, bij welke volmacht erflater aan [zus twee] en [de broer] last en volmacht heeft gegeven om hem in alle opzichten te vertegenwoordigen en al zijn rechten en belangen waar te nemen en uit te oefenen. De notaris heeft kennelijk op dat moment in de persoon van erflater en diens gedragingen geen reden gezien om niet te passeren vanwege wilsonbekwaamheid van erflater.
De brief van de huisarts van 30 september 2010
12. Naar het oordeel van het hof ondersteunt de brief van de huisarts van 30 september 2010 ook niet de stelling van [zus een] aangaande de wilsonbekwaamheid van erflater. De huisarts schrijft in voornoemde brief dat er, terugkijkend in het medisch dossier van erflater, vanaf 2006 meldingen van vergeetachtigheid zijn die later duidelijk op dementie bleek te berusten. Ter onderbouwing hiervan verwijst de huisarts naar een brief van internist dr. [naam] en een brief van Parnassia. Gesteld noch gebleken is dat de huisarts erflater in de periode 2005 tot en met 5 januari 2010 zelf heeft bezocht dan wel onderzocht met het oog op die vergeetachtigheid/mogelijke dementie. De huisarts heeft hiertoe zelf ook kennelijk geen noodzaak gezien. De huisarts schrijft voorts in de verklaring dat het niet met zekerheid is aan te geven in welke mate en vanaf wanneer de dementie zo erg was dat erflater niet meer in staat moest worden geacht om zijn zaken te behartigen. Uit deze brief kan derhalve volstrekt niet worden afgeleid dat erflater in de periode 2005 tot en met 5 januari 2010 wilsonbekwaam was ten aanzien van de gedane schenkingen en ook niet in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de gedane betalingen en pinpasopnamen.
De brief van Parnassia van 11 november 2009
13. Uit de brief van Parnassia, met als onderwerp ‘afsluiting behandeling’, blijkt dat deze brief ziet op de periode 13 augustus 2009 tot en met 26 oktober 2009, gedurende welke periode erflater bij Parnassia in behandeling is geweest. In de brief wordt vermeld dat het beeld, mede gezien de langer bestaande cognitieve stoornissen, niet (meer) kan worden toegeschreven aan het doorgemaakte delier tgv UWI. Voorts wordt vermeld “Dementie N.A.O.”. Het hof kan uit de brief niet opmaken waarvoor erflater nu precies behandeld is, waaruit de behandeling bij Parnassia heeft bestaan noch wie de behandelaars van erflater zijn geweest. [zus een] verwijst in haar memorie na enquête nog naar de in deze brief genoemde GAF-score van 40 op een schaal van 100 bij erflater. [zus een] geeft daarbij aan dat deze score volgens haar ziet op de vermindering in realiteitsbesef of communicatie of sterke vermindering op verschillende terreinen zoals onder andere beoordelingsvermogen en denkvermogen. Een mogelijke vermindering in deze vermogens geeft naar het oordeel van het hof echter nog niet aan dat erflater op geen enkel moment in de periode in geschil in staat meer was zijn wil te bepalen noch dat hij niet in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen waar nodig zelf te behartigen. Deze brief van Parnassia draagt derhalve ook niet bij aan het bewijs voor de stelling van [zus een] dat erflater in de periode 2005 tot en met 5 januari 2010 wilsonbekwaam was ten aanzien van de gedane schenkingen en ook niet in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de gedane betalingen en pinpasopnamen op het moment dat deze hebben plaatsgevonden.
De specialistenberichten van 8 december 2006 en 27 juni 2008
14. [zus een] heeft voorts ter onderbouwing van haar stelling een tweetal specialistenberichten overgelegd, gedateerd 8 december 2006 en 27 juni 2008. Deze berichten zijn opgemaakt naar aanleiding van een tweetal bezoeken van erflater aan de polikliniek interne geneeskunde van het Medisch Centrum Haaglanden. In het bericht van 8 december 2006 wordt aandacht gevraagd voor management van een en ander aangezien erflater slechtziend en vergeetachtig is. Een dergelijke opmerking wordt in het bericht van 27 juni 2008 niet (meer) gemaakt. Naar het oordeel van het hof kan uit deze berichten niet worden afgeleid dat erflater op geen enkel moment in de periode 2005 tot en met 5 januari 2010 in staat is geweest zijn wil te bepalen noch om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, laat staan dat dit het geval was op de momenten waarop de in geschil zijnde rechtshandelingen hebben plaatsgevonden.
Brief van [zus twee]
15. [zus een] legt voorts ter onderbouwing van haar stelling als productie 1 bij akte van 28 mei 2013 nog over een brief aan haar gericht en geschreven door [zus twee] . De brief is ongedateerd. Handgeschreven staat er op: “ontvangen 8-7-2006”. Volgens [zus een] blijkt uit deze brief dat erflater zelf zijn financiën niet meer kon behartigen en de grip daarop totaal kwijt was. Voorts wijst [zus een] op een passage in deze brief, waarin [zus twee] schrijft: “Het is diep treurig als het op bezoek gaan bij je oude “vadertje” doof, blind en geen geheugen meer...”.
16. Het hof oordeelt ten aanzien van deze brief als volgt. Uit het overgelegde dossier blijkt dat er sprake is van een forse familieruzie met aan de ene kant [zus een] en aan de andere kant geïntimeerden. Tussen [zus een] en [zus twee] is onder meer ruzie ontstaan over overschrijvingen van bedragen van de girorekening van erflater naar de girorekening van [zus twee] en zijn over en weer beschuldigingen geuit. Het hof beschouwt deze brief als op dat moment in een emotionele toestand geschreven. De brief vormt een reactie van laatstgenoemde daarop en staat vol beschuldigingen van [zus twee] (op haar beurt) richting [zus een] met betrekking tot door [zus een] van erflater beweerdelijk “gestolen” geld. De passage waarop [zus een] doelt, moet in die context worden bezien. [zus een] ziet er (bij haar citaat) aan voorbij dat de passage verder gaat als volgt: “geen andere reden heeft dan stiekem rond te snuffelen en wellicht geld op te nemen van de rekening”. De passage ziet naar het oordeel van het hof op gebruik maken van de feitelijke situatie ten huize van erflater, maar niet op het al dan niet wilsbekwaam zijn. Bovendien is [zus twee] niet medisch onderlegd en kan zij met ‘geen geheugen meer’ ook vergeetachtigheid van erflater hebben bedoeld. Vergeetachtigheid, doofheid en bijna blindheid zijn aandoeningen die nog niet maken dat erflater bij iedere in geschil zijnde rechtshandeling in de periode 2005 tot en met 5 januari 2010 niet in staat was om zijn wil te bepalen noch in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de gedane betalingen en pinpasopnamen.
Conclusie
17. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat [zus een] niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat erflater vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was zijn wil te bepalen vanaf 2006 en al eerder en derhalve vanaf die periode wilsonbekwaam was, met gevolgen voor de in geschil zijnde rechtshandelingen als door [zus een] voorgestaan. [zus een] heeft noch met de door haar overgelegde stukken noch met het getuigenverhoor, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat een met de verklaring overeenstemmende wil van erflater heeft ontbroken op het moment van het doen van de schenkingen op 28 september 2006, 27 april 2007 en 11 maart 2008 noch dat erflater niet in staat was om op informele wijze rekening en verantwoording af te nemen op ieder moment van de (in geschil zijnde) betalingen en pinpasopnamen in de periode vanaf 2005 tot en met 5 januari 2010.
18. Het vorenstaande leidt ertoe dat [zus een] niet heeft bewezen dat er gelden zijn onttrokken die bij de verdeling van de nalatenschap van erflater dienen te worden betrokken.
19. Het vorenstaande leidt er voorts toe dat er tussen [zus een] enerzijds en [de broer] en [zus twee] anderzijds geen rechtsverhouding is ontstaan op grond waarvan laatstgenoemden gehouden zijn rekening en verantwoording af te leggen over het door hen gevoerde beheer over de financiën van erflater. Immers, erflater wordt geacht wilsbekwaam te zijn geweest en gesteld noch gebleken is dat erflater bij leven bezwaren heeft gehad tegen de wijze waarop [de broer] en [zus twee] van voornoemde algehele volmacht gebruik hebben gemaakt. Ook is gesteld noch gebleken dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door de gevolmachtigden.
20. Gelet op het vorenstaande dienen de vorderingen van [zus een] te worden afgewezen.
Proceskosten
21. Nu het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft, zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
22. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, J.A. van Kempen en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.