ECLI:NL:GHDHA:2016:3417

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
22-001155-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen en een taakstraf van 180 uren voor poging tot brandstichting. De tenlastelegging betrof een incident op 23 september 2015 te Alphen aan den Rijn, waar de verdachte benzine in zijn eethuis heeft uitgegoten met de intentie om brand te stichten, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders met zich meebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die gericht waren op de voltooiing van het misdrijf, ondanks dat er geen daadwerkelijke brand is ontstaan door het snelle optreden van de brandweer en politie. De verdachte heeft verklaard dat hij aandacht voor zijn situatie wilde vragen, maar het hof oordeelde dat zijn handelingen duidden op opzet om brand te stichten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat in de strafmotivering is meegenomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001155-16
Parketnummer: 09-819313-15
Datum uitspraak: 17 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
3 november 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een pand gelegen aan de Hooftstraat 94, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de omliggende panden en/of de inventaris daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in omliggende panden bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, een hoeveelheid benzine, althans een vluchtige en/of brandbare stof, uitgegoten in voornoemd pand aan de Hooftstraat 94, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting, opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een vluchtige en/of brandbare stof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 23 september 2015 te Alphen aan den Rijn de in de omgeving van het pand Hooftstraat 94 aanwezige personen (waaronder [naam 1], [naam 2], [naam 3] en aldaar aanwezige politieambtenaren) heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zichzelf en (de inboedel van) voornoemd pand overgoten met benzine, lucifers en een luciferdoosje gereed gehouden en gezegd dat hij de zaak en zichzelf ging fikken en/of dat hij benzine had gesprenkeld en dat in brand zou steken, althans woorden van gelijke aard en strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2015 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een pand gelegen aan de Hooftstraat 94, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, een hoeveelheid benzine
heeft, uitgegoten in voornoemd pand aan de Hooftstraat 94, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen, betoogd dat de verdachte van het hem ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken. Van een strafbare poging is geen sprake evenmin is sprake van voorbereiding nu aan de zijde van de verdachte opzet ontbreekt. Tot slot kan bedreiging niet worden bewezen.
Strafbare poging?
Het hof stelt gelet op het verhandelde ter terechtzitting alsmede de zich in het dossier bevindende wettige en overtuigende bewijsmiddelen, waarbij het hof aansluiting heeft gezocht bij het vonnis waarvan beroep, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 september 2015 koopt de verdachte bij een benzinestation 20 liter benzine, die hij meeneemt in een jerrycan naar zijn eethuis [naam eethuis] gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats]. In zijn eethuis vult hij een fles met benzine. Hij gooit een deel van zijn meubilair op straat en gebruikt een ander deel van zijn meubilair om de ramen en deuren te barricaderen. Hij plaatst een bank midden in de zaak en gooit benzine over deze bank en over zichzelf heen. Vervolgens sprenkelt de verdachte benzine door heel zijn eethuis. De verdachte bindt een doosje lucifers met behulp van een touwtje om zijn pols en in zijn andere hand houdt hij een aantal bij elkaar gebonden lucifers, zodat hij, zoals hij zelf heeft gezegd, ze altijd bij zich had en vuur zou kunnen maken. De verdachte is door de politie uit zijn eethuis gehaald. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat als de politie niet was gekomen hij zichzelf zeker in brand had gestoken en dat een mogelijke brand hem niet interesseerde.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt, naar het oordeel van het hof, dat de verdachte handelingen heeft verricht die naar uiterlijke verschijngingsvorm waren gericht op voltooiing van het misdrijf en die niet slechts te kwalificeren zijn als enkel voorbereidingshandelingen. Het enkele feit dat verdachte zelf (nog) geen vuur heeft gemaakt of anderszins ontbranding heeft veroorzaakt staat aan deze conclusie niet in de weg, nu dit handelen op zichzelf genomen niet noodzakelijk is voor het intreden van het gevolg. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vuur of ontbranding ook door een externe oorzaak kan geschieden. Uit het verrichte brandonderzoek blijkt dat door snel optreden van brandweer en politie geen explosie of brand is ontstaan in het pand. Het hof stelt vast dat er in onderhavige geval sprake is van een begin van uitvoering en derhalve van een strafbare poging. Het desbetreffende verweer van de raadsman wordt dus verworpen.
Opzet bij de verdachte?
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van opzet van de verdachte op de brandstichting is het volgende van belang. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn handelingen heeft verricht om aandacht voor zijn situatie te krijgen en dat hij nimmer de intentie had om zichzelf in brand te steken. Het hof hecht aan deze verklaring geen geloof, en houdt de verdachte aan zijn tegenover de politie afgelegde verklaring tijdens en vlak na het incident, namelijk dat hij afscheid wilde nemen van deze wereld door zichzelf in de zaak in de fik te steken en ten onder te gaan zoals de Titanic ten onderging. Dit acht het hof ook aannemelijk, gelet op de door de verdachte verrichte handelingen en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, zoals hiervoor omschreven, en in het bijzonder het feit dat de verdachte de deuren en ramen van het eethuis heeft gebarricadeerd, naar eigen zeggen om te voorkomen dat de politie snel naar binnen zou kunnen gaan. Bovendien was het stalen rolhek achter de glazen toegangsdeur van het pand neergelaten, waardoor het niet mogelijk was langs de voorzijde het pand te betreden. Dit alles duidt zonder nadere uitleg die de verdachte ook ter zitting desgevraagd niet (voldoende) heeft kunnen verschaffen, niet op het vragen van aandacht maar eerder op het creëren van een situatie waarin het voor anderen niet mogelijk is om de verdachte te weerhouden om zichzelf in brand steken.
Op grond van vorenbedoelde omstandigheden oordeelt het hof dat er sprake is van opzet op de brandstichting.
Gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor personen?
Het voor de beantwoording van deze vraag in aanmerking komende criterium luidt dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest en dat zulk gevaar zich ook concreet heeft voorgedaan.
[Getuige 1] heeft verklaard dat toen hij zag dat de verdachte in zijn eethuis overal een vloeistof aan het gieten was en hij besefte dat dit benzine was, zijn zoontje van twee jaar boven het eethuis aan het slapen was. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat er gedurende het hele voorval verschillende mensen met de verdachte in gesprek probeerden te geraken en rond het eethuis liepen, waaronder [getuige 1] zelf.
Uit het verrichte brandonderzoek volgt dat het eethuis deel uitmaakt van een winkelgalerij. Aan beide zijden is het pand bebouwd met winkels en daarboven woningen. In het eethuis was door de brandweer water naar binnen gespoten om te voorkomen dat er eventueel een explosiefmengsel tot ontbranding zou kunnen komen door de verdamping van de aanwezige benzine. Dankzij het snelle optreden van de brandweer en de politie is er geen explosie en/of brand ontstaan in het pand. In het proces-verbaal van het brandonderzoek wordt geconcludeerd dat er gemeen gevaar voor personen en/of goederen aanwezig was.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het hof dat er sprake is van gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Onvoldoende blijkt evenwel uit het voorgaande dat er tevens sprake was van levensgevaar voor personen. Dat onderdeel van het ten laste gelegde zal dan ook niet bewezen worden verklaard.
Conclusie
Alles in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gepoogd opzettelijk brand te stichten, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Daarbij is gemeen gevaar voor goederen alsmede gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen ontstaan. Hoe gevaarlijk en angstaanjagend de door de verdachte in het leven geroepen situatie was, blijkt met name uit de getuigenverklaring van [getuige 1], waarin hij aangeeft dat zijn tweejarig zoontje boven het eethuis sliep terwijl de verdachte het gebarricadeerde eethuis ondergoot met benzine met lucifers in zijn hand waarbij hij te kennen gaf zichzelf in het eethuis in de fik te gaan steken. De getuige [getuige 1] verkeerde in een enorme tweestrijd, of zich richten op de verdachte en zodoende enig invloed op hem trachten uit te oefenen om geen brand te stichten of zijn zoontje boven het eethuis weghalen. Feiten als het onderhavige zijn in hoge mate gevaarzettend en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, terwijl ze doorgaans ook grote (financiële) schade veroorzaken.
Het hof heeft mede bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de Pro Justitiarapportage betreffende de verdachte van 7 december 2015 van klinisch psycholoog dr. R. Bullens. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte functioneert op een zwakbegaafd niveau, waardoor hij over onvoldoende flexibiliteit en vaardigheden beschikt om op taakgerichte wijze met onverwachte en ernstige situaties om te gaan. Daarnaast kampt de verdachte met angst- en depressieve klachten. In overweging wordt gegeven de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten wat betreft het ten laste gelegde feit. Het hof zal, dit advies volgen en mede ten grondslag leggen aan de uiteindelijke strafoplegging
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
105 (honderdvijf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. R.F. de Knoop,
mr R.C. Schlingemann en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. A. de Groot.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 november 2016.