In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2009 en 2012, en de afwijzing van een verzoek tot contra-expertise door de moeder. De moeder heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van de minderjarigen is verlengd van 26 augustus 2015 tot 26 februari 2016. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen. De gecertificeerde instelling verzet zich hiertegen en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.
De moeder stelt dat zij heeft voldaan aan de eisen voor thuisplaatsing en dat de gecertificeerde instelling zich baseert op verouderde informatie. Het hof overweegt dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder erkend worden, maar dat deze nog te pril zijn om de uithuisplaatsing te beëindigen. De ouders hebben een voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de hechting van de minderjarigen aan de pleegouders is een belangrijke factor in de beslissing. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Wat betreft het verzoek om contra-expertise, oordeelt het hof dat de gronden hiervoor ontbreken. De moeder heeft niet expliciet om een contra-expertise gevraagd in haar beroepschrift en de reeds uitgevoerde onderzoeken zijn als deugdelijk beoordeeld. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af.