In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 13 januari 2016, gaat het om de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige na de scheiding van de ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Kerdel, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Zennipman, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt om een ruimere zorgregeling, terwijl de moeder zich verzet tegen de voorgestelde wijzigingen en stelt dat de huidige regeling voor onrust zorgt in het leven van de minderjarige.
Het hof overweegt dat het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap, zoals vastgelegd in artikel 1:247, vierde lid, BW, niet noodzakelijkerwijs leidt tot een gelijke verdeling van de tijd die het kind bij beide ouders doorbrengt. Het hof oordeelt dat de door de vader voorgestelde zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn jonge leeftijd en de behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid. De moeder's voorstel voor een zorgregeling biedt meer rust en structuur voor de minderjarige.
Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de zorgregeling betreft en stelt een nieuwe regeling vast die de minderjarige bij de moeder plaatst, met specifieke afspraken over de verblijfsduur bij de vader. De verzoeken van de vader om extra contactmomenten en een uitgebreidere zorgregeling worden afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.