De beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn niet geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. WSV De Put is sinds 31 mei 2013 eigenaar van een perceel grond, met belendend water, gelegen te Goudswaard aan het adres Nieuwendijk 6. Voordien was de provincie Zuid-Holland eigenaar en bestond er een pachtovereenkomst tussen de provincie en WSW De Put. Op het perceel exploiteert WSW De Put een jachthaven.
b. Een gedeelte van de jachthaven (oppervlakte ongeveer 975 m²) is door WSV De Put verhuurd aan Scouting Korendijk.
c. Scouting Korendijk huurt het gedeelte van het perceel, dat bestaat uit een stuk grond en een deel van het water, sinds 1990. Scouting Korendijk betaalt € 50,- huur per jaar.
d. Een schriftelijke huurovereenkomst uit 1990 tussen WSW De Put als verhuurder en Scouting Korendijk als huurder houdt onder meer in:
“Artikel III. Duur van de overeenkomst
De overeenkomst wordt aangegaan voor de tijdsduur van vijf jaar met het recht van huurder deze termijn telkenmale met vijf jaar te verlengen. Een en ander laat onverlet het recht van verhuurder om onder gebruikmaking van de hem toekomende bevoegdheid op grond van artikel 1302 van het Burgerlijk Wetboek de huurovereenkomst na ommekomst van een vijfjarige periode dan wel binnen een zodanige periode via een rechterlijke tussenkomst te doen ontbinden indien en voor zover daartoe door huurder aanleiding mocht worden gegeven.
Artikel IV. Huursom.
De huur wordt berekend op basis van het aantal van de diensten van de huurder gebruik makende “leden” c.q. “zeeverkenners”. Voor het eerste jaar ingaande 1 januari 1988 bedraagt de huursom f 2,- “per lid” en loopt vervolgens met f 2,- “per lid” per jaar op totdat, vanaf het vijfde huurjaar, het maximum van f 10,- “per lid” zal zijn bereikt;
Als peildatum voor het aantal “leden” in de zin van deze bepaling geldt 1 januari van het betreffende kalenderjaar. Huurder machtigt verhuurder hierbij om desgewenst het voor de vaststelling van het aantal leden relevante deel van zijn administratie te doen verifieeren door een door en voor rekening van verhuurder aan te wijzen accountant.
De door huurder jaarlijks verschuldigde huur dient uiterlijk op 1 juli van het betreffende jaar op een door verhuurder daartoe aan huurder kenbaar gemaakte wijze te zijn voldaan.”
e. Een brief van de secretaris van Scouting Korendijk van 3 mei 1993 aan de penningmeester van WSV De Put vermeldt onder meer:
“Huursom:
Gelet op het huurcontract, akte-datum 24 augustus 1990, geregistreerd in reg.4, onder nr.: 4.013554.001 te Rotterdam, is de Stichting Scouting Korendijk Zeeverkennersgroep SUANEBLAKE, met ingang van 1 januari 1992 en volgende jaren een bijdrage van f 10,-per geregistreerde zeeverkenner verschuldigd.”
f. Een brief van de secretaris van WSV De Put, [secretaris 1], van 1 januari 1996 houdt onder meer in:
“Op uitdrukkelijke wens van de provincie is uiteindelijk augustus 1990 tussen watersportvereniging “De PUT” als verhuurder en de Stichting Scouting Korendijk als
huurder een huurcontract getekend voor een gedeelte van de door verhuurder gepachte jachthaven. Het door de stichting gehuurde beslaat een oppervlakte van plm. 975 m2,
tegen een jaarlijkse huursom van f 10,- per zeeverkenner (dit bedrag geldt vanaf
1992).”
g. Op 5 november 2012 heeft WSW De Put een e-mail aan de Provincie Zuid-Holland gezonden. Daarin laat WSW De Put onder andere weten dat het erop lijkt dat zij niet onder het contract uit kan, de huurder kan het contract opzeggen en de verhuurder heeft geen rechten, terwijl het contract al 22 jaar substantieel geld kost.
h. Bij brief van 15 mei 2013 heeft WSV De Put aan Scouting Korendijk de huur opgezegd en
ontruiming aangezegd tegen 31 december 2014.
2. De vorderingen van WSV De Put strekken tot beëindiging van de huurovereenkomst met Scouting Korendijk. Scouting Korendijk heeft zich in haar verweer beroepen op de regeling omtrent de duur van de huurovereenkomst in artikel III van de schriftelijke huurovereenkomst, hierboven vermeld onder 1 sub d. Deze overeenkomst zoals deze is overgelegd is niet door partijen getekend. Scouting Korendijk stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst destijds wèl door partijen is getekend. Tussen partijen is in geschil of zij in hun huurovereenkomst ook genoemde regeling in artikel III zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft (terecht en in hoger beroep ook niet bestreden) overwogen dat het tegenover de gemotiveerde betwisting door WSV De Put in beginsel aan Scouting Korendijk is om dit te bewijzen, nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. De kantonrechter heeft Scouting Korendijk voorshands geslaagd geacht in het leveren van dat bewijs om redenen als uitgewerkt in het tussenvonnis onder 4.7. WSV De Put is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Hiertegen zijn de grieven van WSV De Put gericht, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3. Bij de beantwoording van de vraag of een feitelijk vermoeden ten gunste van de stelling van Scouting Korendijk dat genoemde regeling in artikel III van de schriftelijke huurovereenkomst kan worden aangenomen, is het volgende van belang.
( i) Uit de stellingen van beide partijen volgt dat de huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen op initiatief van de provincie Zuid-Holland, die aan partijen een concept huurcontract ter ondertekening heeft gezonden. De provincie verzoekt WSV De Put bij brief van 12 april 1990 waarbij in tweevoud “de huurcontracten + bijlagen” waren gevoegd, de contracten “vanwege Uw vereniging rechtsgeldig te doen ondertekenen respectievelijk de bijlagen te paraferen en deze na ondertekening c.q. parafering (…) te retourneren, waarna dezerzijds voor ondertekening door Scouting Korendijk zal worden zorggedragen.” De brief vervolgt met de opmerking dat in de tekst van de overeenkomst rekening is gehouden “met Uw wensen tot wijziging van de tekst als aangegeven in Uw brief van 11 januari j.l. met bijlage met dien verstande, dat de maat van de steiger is aangepast aan de feitelijke situatie en ook de passage over de drijvende steiger is weggelaten omdat deze intussen al is vervangen. Voorts is in artikel VI in de voorlaatste regel het woord ‘erfpachtsgebied’ vervangen door ‘haventerrein’. Deze wijziging is alleen van redactionele aard en spreekt mijn inziens voor zich zelf.” In de brief wordt niet gerept van een bezwaar tegen of een verzoek tot aanpassing van een regeling zoals die in artikel III.
(ii) Bij brief van juni 1990 waarbij eveneens in tweevoud “de huurcontracten + bijlagen” waren gevoegd heeft de provincie ook Scouting Korendijk verzocht de contracten “vanwege Uw vereniging rechtsgeldig te doen ondertekenen respectievelijk de bijlagen te paraferen en deze na ondertekening c.q. parafering (…) te retourneren.” In plaats van het hiervoor geciteerde vervolg van deze zin in de brief aan WSV De Put (“waarna dezerzijds voor ondertekening door Scouting Korendijk zal worden zorggedragen.”) houdt de brief aan Scouting Korendijk in: “waarna dezerzijds voor verdere afwikkeling zal worden zorggedragen.” Het hof volgt Scouting Korendijk in haar conclusie dat dit erop wijst dat WSV De Put het huurcontract al had getekend en dat nog slechts Scouting Korendijk behoefde te tekenen om tot verdere afwikkeling te komen. In de sleutel van deze afwikkeling staat ook kennelijk de mededeling in de brief dat “ingevolge de erfpachtsovereenkomst tussen de watersportvereniging en de provincie Zuid-Holland (…) de vereniging voor o.a. het in huur uitgeven van (een gedeelte van) het erfpachtsperceel de toestemming van de provincie (behoeft). Deze toestemming is intussen verleend voor wat betreft de uitgifte in huur conform het hierbijgaande contract.”
(iii) Een brief van de secretaris van Scoutîng Korendijk van 3 mei 1993, de heer [secretaris 2], aan de penningmeester van WSV De Put, welke brief -zoals hiervoor onder 1 sub e al vermeld- onder meer inhoudt:
“Huursom:
Gelet op het huurcontract, akte-datum 24 augustus 1990, geregistreerd in reg.4, onder nr.: 4.013554.001 te Rotterdam, is de Stichting Scouting Korendijk Zeeverkennersgroep SUANEBLAKE, met ingang van 1 januari 1992 en volgende jaren een bijdrage van f 10,- per geregistreerde zeeverkenner verschuldigd.”
Uit door Scouting Korendijk bij de cluster Registratie van de Belastingdienst te Rotterdam ingewonnen informatie, voldoende verantwoord in productie 3 bij memorie van antwoord, blijkt genoegzaam dat genoemd registratienummer betrekking heeft op een op 24 september 1990 door notaris mr. H. Borgers gedane registratie van een “onderhandse akte” zijnde een “huurovereenkomst”.
(iv) Een, hiervoor onder 1 sub f al vermelde, brief van de secretaris van WSV De Put, de heer [secretaris 1], van 1 januari 1996 houdt onder meer in:
“Op uitdrukkelijke wens van de provincie is uiteindelijk augustus 1990 tussen watersportvereniging “De PUT” als verhuurder en de Stichting Scouting Korendijk als
huurder een huurcontract getekend voor een gedeelte van de door verhuurder gepachte jachthaven. (…)”
( v) De hiervoor onder 1 sub g vermelde e-mail van 5 november 2012 van WSW De Put waarin zij laat uitkomen dat zij 22 jaar (dus vanaf 1990) een huurcontract heeft met Scouting Korendijk heeft.
4. Een en ander overziende komt het hof tot het feitelijk vermoeden dat partijen hun huurovereenkomst hebben vastgelegd in een schriftelijk contract zoals dat ter ondertekening door de provincie aan partijen is gezonden en vervolgens door hen is getekend. Dat de heer [secretaris 1] over zijn brief desgevraagd inmiddels zou hebben verklaard dat hij ervan uitging dat er was getekend, maar dat hij dit niet heeft gecontroleerd en dat hij nooit een getekende huurovereenkomst tussen WSV De Put en Scouting Korendijk heeft gezien, kan hieraan niet afdoen. WSV De Put stelt dat zij dit contract niet heeft getekend omdat zij zich met name met artikel III niet kon verenigen. In deze stelling ligt besloten de erkenning dat het contract dat de provincie haar ter ondertekening had gezonden, het overlegde contract met de regeling in artikel III was. Het hof gaat er daarom vanuit dat het contract waarvan voorshands is bewezen dat dit door partijen is getekend, het overgelegde contract met daarin artikel III was. Het oordeel van de kantonrechter dat voorshands bewezen is dat partijen een huurovereenkomst zoals vastgelegd in het overgelegde huurcontract (met daarin dit artikel III) zijn overeengekomen, wordt dus door het hof gevolgd. Dit geldt dan ook voor de beslissing WSV De Put tot tegenbewijs tegen dit feitelijk vermoeden toe te laten. De grieven missen doel. Het bewijsaanbod van WSV De Put is niet toegesneden op stellingen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden en wordt daarom gepasseerd. Het tussenvonnis zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat WSV De Put de kosten van het hoger beroep zal hebben te dragen.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden tussenvonnis van 30 juli 2015 van de rechtbank Rotterdam, kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar genoemde kantonrechter;
veroordeelt WSV De Put in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Scouting Korendijk begroot op € 711,= vast recht en € 1.341,= (1 ½ punt tarief II) salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.E. Honée en T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.