Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 25 oktober 2016
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.J.M. van Rossem te Oss.
Het verdere geding
De beoordeling van het hoger beroep
a. [geïntimeerde] heeft bij schriftelijke huurovereenkomst met ingang van 1 april 2007 aan de vennootschap onder firma “Athene Palace” verhuurd de winkelruimte gelegen aan de [adres]. [appellant], appellanten, waren vennoten van deze vennootschap onder firma. Athene Palace drijft een Grieks specialiteitenrestaurant. De onderneming wordt thans door [appellant] gedreven in de vorm van een besloten vennootschap. De huurprijs van de bedrijfsruimte bedroeg in 2014 € 15.887,40 per kwartaal.
b. Bij brief van 3 oktober 2013 aan [geïntimeerde] heeft de gemachtigde van [appellant] -onder meer en voor zover van belang- het volgende meegedeeld:
“(…) Voor de goede orde deel ik u in vervolg op mijn brief van 27 september jl. mede dat de deugdelijkheid van het dak één van de essenties is van het gehuurde. U hebt lange tijd de gelegenheid gekregen om dat in orde te maken zodat cliënt thans overgaat tot opschorting van de huurbetalingen. (…)”
c. [appellant] heeft de huur over de maanden oktober, november en december 2013 niet aan [geïntimeerde] voldaan. Op 22 oktober 2013 heeft [appellant] het voor die maanden verschuldigde bedrag van € 15.887,40 gereserveerd door storting op een Rabo Bedrijfsspaarrekening met als omschrijving “
betreft huur wateringen 4 kwartaal 2013 [adres]”.
Kort gezegd liggen aan het beroep op opschorting, de vordering tot ontbinding en die tot huurverlaging de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde] nalaat ernstige gebreken aan het dak te herstellen respectievelijk de stelling dat [appellant] door de gebreken ernstig in zijn huurgenot is gestoord.
Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gehouden en deze had voortgezet in de bedrijfsruimte, dit in aanwezigheid ook van de deskundigen van partijen, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 23 juli 2014 in conventie [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.402,88, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% over € 15.887,40 vanaf 5 november 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, in reconventie (voor zover in hoger beroep van belang) de vordering tot ontbinding en die tot huurverlaging afgewezen, en in conventie en in reconventie [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
(i) tijdens de comparitie ter plaatse is meegedeeld dat de Trespaplaten onoordeelkundig zijn aangebracht zodat binnen niet al te lange tijd het gebrek opnieuw optreedt;
(ii) is geconstateerd dat de dakbedekking een lapjeskat is, er verschillende daken zijn met een afvoer die door het pand zelf heen loopt en er bovendien een buurman is die afwatert op een apart deel van het dakje;
(iii) dit dakje bovendien niet op afschot ligt zodat er een waterbassin ontstaat;
(iv) de deskundige van [appellant], Tetteroo, erop heeft gewezen dat noch het dak noch de dakdelen een overstort heeft, zoals verplicht in het bouwbesluit;
(v) uit foto’s blijkt en is getoond aan de kantonrechter dat na een regenbui het systeemplafond naar beneden komt, wat [appellant] probeert te voorkomen door lekbakjes op het plafond te plaatsen;
(vi) uit het rapport van Tetteroo volgt dat de constructie van het dak niet deugt;
(vii) het dak op enkele plaatsen niet voldoet aan het bouwbesluit en bovendien op de minst duurzame wijze is aangelegd;
(viii) het dak op tegenschot ligt waardoor na regen het water op het dak blijft staan en dan via de dakranden een weg naar binnen kiest;
(ix) de dakafvoer niet op de juiste plaats zit en onder het dak een oude overstort zit die bij regen volloopt waardoor het water richting het restaurant vloeit.
De in de stelling onder (ii) en (iii) beschreven toestand van het dak, de afwatering en ontbreken van afschot bij een apart deel van het dakje impliceert zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat het dak ernstige gebreken vertoont die oorzaak zijn van lekkages. Deze stellingen worden verworpen. Het hof voegt daaraan toe dat de door [appellant] ingeschakelde deskundige Tetteroo in zijn rapport van 27 augustus 2013 wel stelt dat er “zichtbare lekkage sporen op plafonds en onderliggende ruimten” zijn, maar dat hij niet concretiseert hoe ernstig die lekkages waren en van welk van de door hem opgenomen “constateringen” deze het gevolg waren. Juist in het licht van de latere waarnemingen door de kantonrechter had van [appellant] thans een onderbouwing mogen worden verwacht van hun stellingen dat door de (ernstige) gebreken aan het dak er (ernstige) lekkages optraden die gevolgen hadden voor hun huurgenot.
Ten aanzien van de stellingen onder (iv) tot en met (ix) geldt het volgende. De kantonrechter heeft in het eindvonnis onder 2.7 na genoemde opname overwogen dat de relatief oude sporen van lekkage in het isolatiemateriaal boven de bar in het restaurant geenszins leiden tot de conclusie dat het restaurant door de lekkages niet te exploiteren is. Er was dus volgens de kantonrechter geen sprake van een of meer gebreken in de zin van artikel 7: 204 lid 2 BW die [geïntimeerde] als verhuurder gehouden is op verlangen van [appellant] als huurder te verhelpen. Het is aan [appellant] tegenover de betwisting door [geïntimeerde] te bewijzen dat zodanige gebreken wel aanwezig zijn. Op grond van het rapport van Tetteroo kan dit in het licht van de betwistingen door [geïntimeerde] nog niet worden aangenomen. Het enkele feit dat de dakbedekking is overlaagd, is daarvoor in het licht van de stellingen van [geïntimeerde] ook niet voldoende. Nu [appellant] geen bewijs heeft aangeboden, worden ook deze stellingen verworpen. De grief faalt.
grief 4is nieuw een klacht tegen de toewijzing van de contractuele boete en de buitengerechtelijke kosten. Het recht van [geïntimeerde] om de boete te vorderen bij het niet-nakomen van de betalingsverplichting vindt grond in het bepaalde in artikel 18,2 van de Algemene Bepalingen die deel uitmaken van de huurovereenkomst. [appellant] beroept zich op de redelijkheid en billijkheid. Hij gaat er hierbij vanuit dat het gehuurde gebrekkig is. Dit uitgangspunt is niet juist. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat het gehuurde een of meer gebreken vertoonde in de zin van
artikel 7: 204 lid 2 BW. [geïntimeerde] is als verhuurder dan ook niet tekort geschoten in zijn verplichting gebreken te verhelpen. De kennelijke stelling dat het beroep op de boetebepaling in artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is, mist dan grond.
[appellant] betwist datVollebregt buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. In reactie hierop conformeert [geïntimeerde] zich aan het oordeel van het hof. Dit luidt aldus dat, nu niet is betwist dat slechts sprake is geweest van één sommatie, vastgesteld moet worden dat er geen kosten zijn gemaakt die als buitengerechtelijk kunnen worden aangemerkt. Dit deel van de vordering zal alsnog worden afgewezen. In zoverre slaagt de grief. Dit deel van de vordering zal alsnog worden afgewezen.
€ 933,87 met € 196,11 aan BTW, tezamen € 1.129,98. In hoofdsom zal nu (26.402,88 min 1.129,98 is) € 25.272,90 worden toegewezen. [appellant] is dus te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zijn veroordeling in de kosten blijft in stand.
Grief 6klaagt hierover en faalt. Verder houdt de grief een klacht in over de veroordeling van [appellant] in de beslagkosten, terwijl deze veroordeling niet in deze zaak maar in de andere zaak is gegeven. Dit deel van de grief kan onbesproken blijven.
Beslissing