ECLI:NL:GHDHA:2016:3297

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
22-000875-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met gebroken kaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Ghana in 1988, was samen met een mededader betrokken bij een gewelddadig incident op 19 oktober 2014 te Rotterdam, waarbij zij een onbekende jongen in elkaar sloegen nadat deze hen had aangesproken op hun intimiderende gedrag tegenover zijn vriendin. Het slachtoffer liep hierbij een gebroken kaak op, waarvoor hij later een operatie moest ondergaan. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden voor het subsidiair ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.952,46 toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van zware mishandeling, en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is eveneens gegrond verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000875-16
Parketnummers: 10-691182-15 en 13-712163-13 (TUL)
Datum uitspraak: 3 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
20 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting ter zake van agressieregulatie. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tevens is de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [benadeelde partij]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen, althans eenmaal,
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen (terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag);
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen, althans eenmaal,
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Waardenburgdam, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit meerdere malen, althans eenmaal,
- duwen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] en/of - slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] en/of
- schoppen en/of trappen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] (terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag).
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 oktober 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen,aan een persoon,
(te weten [benadeelde partij]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen,
althans eenmaal,
-
in/op/tegen het gezicht en
/of op/tegen het hoofd en
/of op/tegen het lichaam te slaan en
/ofte stompen en
/of
-
in/op/tegen het gezicht en
/of
op/tegen het hoofd en
/of op/tegen het lichaam te schoppen en
/ofte trappen
(terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag
).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [benadeelde partij] en de getuige [getuige] en gaat derhalve uit van de verklaringen die zij hebben afgelegd.
Uit deze verklaringen volgt onder meer dat verdachtes mededader meermalen intimiderend en respectloos gedrag vertoonde jegens [getuige], zijnde de vriendin van [benadeelde partij], terwijl zij op weg waren naar en van de supermarkt. Na enige tijd hebben [getuige] en [benadeelde partij] de verdachte en zijn mededader hierop aangesproken. Hierop zei de verdachte “why you talk like that to my cousin, I’m gonna beat you.” [benadeelde partij] is vervolgens meerdere keren door de verdachte en zijn mededader tegen zijn gezicht en nek gestompt. Ook hebben zij meermalen met gebalde vuisten op [benadeelde partij] ingebeukt en hebben zij hem getrapt en geschopt toen hij op de grond lag. Ten gevolge van dit geweld heeft [benadeelde partij] zijn onderkaak gebroken. Ruim twee weken na het incident heeft hij nog een operatie moeten ondergaan ten behoeve van het herstel van de breuk.
Gelet op de aard van het bij [benadeelde partij] geconstateerde letsel, alsmede op de behandeling die [benadeelde partij] voor de genezing daarvan heeft moeten ondergaan, is het hof van oordeel dat dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte, door samen met zijn mededader herhaaldelijk (fors) geweld uit te oefenen op onder meer het gezicht en het hoofd van die [benadeelde partij], de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aldus zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij] zou toebrengen. Derhalve acht het hof – anders dan de rechtbank – wettig en overtuigende bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met en proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandeling ten aanzien van agressieregulatie.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader een voor hen onbekende jongen in elkaar geslagen nadat deze hen had aangesproken op de intimiderende en respectloze manier waarop zij zijn vriendin bejegenden. Daarbij hebben zij de kaak van het slachtoffer gebroken. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer nog altijd de psychische gevolgen ondervindt van hetgeen hem is aangedaan. Bovendien wakkeren feiten als het onderhavige in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts neemt het hof in aanmerking een reclasseringsadvies d.d. 18 november 2015 betreffende de verdachte. Hierin staat vermeld dat het onderhavige feit lijkt te zijn voortgekomen uit problemen met agressieregulatie en het zich laten meeslepen in het gedrag van zijn mededader. De verdachte maakt een serieuze indruk ten aanzien van het oplossen van zijn problemen en staat open voor gedragsverandering. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting ter zake van het vergroten van het probleemoplossend vermogen en agressieregulatie.
Naar het oordeel van het hof voldoet de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Gelet hierop, alsmede de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.952,46.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is niet door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.952,46 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 4 december 2013 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam onder parketnummer 13-712163-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.952,46 (duizend negenhonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 352,46 (driehonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.952,46 (duizend negenhonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 352,46 (driehonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 4 december 2013 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, parketnummer 13-712163-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. A.A. Schuering en mr. J.T.F.M. van Krieken, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2016.