ECLI:NL:GHDHA:2016:3296

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
22-004075-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en vervaardiging van kinderpornografisch materiaal door verdachte met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige seksuele misdrijven. De verdachte heeft meermalen zijn seksuele lusten botgevierd op de dochter van zijn toenmalige vriendin, die op het moment van de misdrijven pas 9 jaar oud was. Hij heeft haar op grove wijze onzedelijk betast en vaginaal gepenetreerd met zijn vingers, en bovendien is hij op het meisje klaargekomen. Dit heeft geleid tot besmetting met de geslachtsziekte gonorroe. De verdachte heeft ook geprobeerd het meisje te bedreigen met een stroomstootwapen om haar het zwijgen op te leggen. Daarnaast heeft hij met zijn mobiele telefoon filmopnamen gemaakt van seksuele handelingen met zijn huidige vriendin, die destijds 16 jaar oud was, wat hem schuldig maakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. De vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.500,- voor immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004075-14
Parketnummer: 10-661139-14
Datum uitspraak: 3 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Kaapverdië) op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
20 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij, zoals nader in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover met inachtneming van het bovenstaande aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 21 april 2014 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten - [slachtoffer 1], geboren op [geboortejaar], en/of - [slachtoffer 2], geboren op [geboortejaar], handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], namelijk het
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes penis in en/of bij de vagina van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdacht
estong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 april 2014 tot en met 21 april 2014 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal (telkens), met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
- [ slachtoffer 1], geboren op [geboortejaar], en/of - [slachtoffer 2], geboren op [geboortejaar] buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het likken van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het houden van zijn penis bij de vagina en/of het lichaam van en/of het klaarkomen op het/de lichaam(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
3:
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 20 mei 2014 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, één of meermalen (telkens) 15, althans een (groot aantal) afbeelding(en) en/of filmfragmenten en/of (een) gegevensdrager(s), te weten een mobiele telefoon heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad, terwijl die afbeelding(en) en/of gegevensdrager(s) één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen bevatten, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit
(onder meer) het
vaginaal penetreren door een persoon (verdachte) van het lichaam van een meisje die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, en/of
geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden, en/of
het oraal penetreren met de penis van het lichaam van een persoon door die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of de billen en/of de borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
onder meer is te zien dat
* een meisje naakt op haar knieën en onderarmen met haar handen voor haar gezicht op een bed zit, en/of
* verdachte zijn heupen tegen die van dat meisje beweegt, en/of
* dat meisje naakt op haar rug op het bed ligt, en/of
* verdachte tussen de benen van dat meisje op en neer beweegt,
* dat meisje naakt bovenop verdachte zit/ligt en haar heupen heen/op en weer beweegt tegen het lichaam van verdachte, en/of
* de penis van verdacht in beeld komt en (vervolgens) zich heen en weer beweegt in de vagina van dat meisje, en/of
* verdachte met zijn hand knijpende bewegingen maakt op/in de borst(en) van dat meisje, en/of
* de penis van verdachte uit de vagina van dat meisje wordt teruggetrokken en verdachte (vervolgens) de vagina van dat meisje met een doekje afveegt,
* verdachte de vagina van dat meisje likt, en/of
* het meisje de penis van verdachte in haar mond heeft en/of de penis in haar mond heen en weer beweegt en aan de penis likt, en/of
* verdachte met zijn vinger(s) over de bilspleet van het meisje beweegt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde handelingen die de verdachte zou hebben verricht met de destijds drie jaar oude [slachtoffer 1], overweegt het hof als volgt. [slachtoffer 1] zelf heeft slechts uitlatingen gedaan over handelingen die de verdachte met haar zus [slachtoffer 2] zou hebben verricht, maar niet over enige handelingen bij haarzelf. Haar verklaring kan dus niet voor het bewijs van deze feiten worden gebezigd. Het dossier bevat voor het overige onvoldoende ander bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voor zover het de tenlastegelegde handelingen met [slachtoffer 1] betreft.
Verweer op grond van artikel 6 EVRM lid 3 aanhef en sub d
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting
– kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en de uitlatingen van [slachtoffer 1] (zoals daarover is verklaard door haar moeder [moeder]) dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaringen zijn van doorslaggevende betekenis voor het bewijs, maar de verdediging is niet in de gelegenheid geweest om deze twee meisjes als getuige te ondervragen en de verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen. Volgens de verdediging is evenmin voldoende compensatie geboden aan de verdediging om de verklaringen voor het bewijs te mogen gebruiken.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Op verzoek van de verdediging heeft het hof de raadsheer-commissaris opdracht gegeven een deskundige te benoemen en deze te laten rapporteren over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De in dezen benoemde deskundige, klinisch psycholoog
dr. Bullens, heeft in zijn rapport d.d. 2 juni 2016 zeer uitgebreid verslag gedaan van zijn - naar het oordeel van het hof gedegen - onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2]. Daarbij gaat hij uitgebreid in op de verschillende overeenkomsten en verschillen tussen enerzijds de verschillende verklaringen van [slachtoffer 2] zelf en anderzijds haar verklaringen en die van andere getuigen, en de deskundige betrekt hierbij ook de overige informatie uit het dossier. Hij heeft een aantal scenario’s (waarin [slachtoffer 2] respectievelijk wel, niet of deels de waarheid vertelt) op waarschijnlijkheid beoordeeld. Dit maakt het mogelijk om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] te toetsen.
Het hof is dan ook van oordeel dat met dit rapport een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie is geboden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige [slachtoffer 2], zodat het verweer in zoverre zal worden verworpen.
Het hof zal de uitlatingen van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs bezigen, zodat het verweer, voor zover het op die uitlatingen is gericht, geen verdere bespreking behoeft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in
of omstreeksde periode van 13 tot en met 21 april 2014 te Rotterdam, meermalen,
althans eenmaal (telkens)met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten
- [slachtoffer 1], geboren op [geboortejaar], en/of- [slachtoffer 2], geboren op [geboortejaar], handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], namelijk het
- brengen
en/of houdenvan zijn, verdachtes penis
in en/ofbij de vagina van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2], en
/of
- brengen
en/of houdenvan zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en
/of
- brengen
en/of houdenvan zijn, verdacht
estong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2].
2:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 13 april 2014 tot en met 21 april 2014 te Rotterdam, meermalen,
althans eenmaal (telkens),met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
- [slachtoffer 1], geboren op [geboortejaar], en/ofslachtoffer 2], geboren op [geboortejaar] buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het likken van de vagina van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en
/ofhet houden van zijn penis bij de vagina en/of het lichaam van en
/ofhet klaarkomen op het
/delichaam
(en)van die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2];
3:
hij in
of omstreeksde periode van 13 mei 2014 tot en met 20 mei 2014 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland,
één of meermalen (telkens)15,
althans een (groot aantal) afbeelding(en) en/offilmfragmenten
heeft vervaardigden
/of (een
)gegevensdrager
(s)houdende die filmfragmenten, te weten een mobiele telefoon
heeft vervaardigd en/ofin bezit heeft gehad, terwijl die
filmfragmenenafbeelding(en)en
/ofgegevensdrager
(s) één of meerafbeeldingen van seksuele gedragingen bevatten, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken
of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit
(onder meer) het
vaginaal penetreren door een persoon (verdachte) van het lichaam van een meisje
datkennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, en
/of
geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden, en
/of
het oraal penetreren met de penis van het lichaam van een persoon
doordie kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en
/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en
/ofde billen en
/ofde borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
onder meer is te zien dat
* een meisje naakt op haar knieën en onderarmen met haar handen voor haar gezicht op een bed zit, en
/of
* verdachte zijn heupen tegen die van dat meisje beweegt, en
/of
* dat meisje naakt op haar rug op het bed ligt, en
/of
* verdachte tussen de benen van dat meisje op en neer beweegt,
* dat meisje naakt bovenop verdachte zit/ligt en haar heupen heen/op en weer beweegt tegen het lichaam van verdachte, en
/of
* de penis van verdacht in beeld komt en (vervolgens) zich heen en weer beweegt in de vagina van dat meisje, en
/of
* verdachte met zijn hand knijpende bewegingen maakt op/in de borst(en) van dat meisje, en
/of
* de penis van verdachte uit de vagina van dat meisje wordt teruggetrokken en verdachte (vervolgens) de vagina van dat meisje met een doekje afveegt,
* verdachte de vagina van dat meisje likt, en
/of
* het meisje de penis van verdachte in haar mond heeft en/of de penis in haar mond heen en weer beweegt en aan de penis likt, en
/of
* verdachte met zijn vinger
(s)over de bilspleet van het meisje beweegt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitnotities, vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat primair onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, nu al het bewijsmateriaal één en dezelfde bron betreft ([slachtoffer 2]) en dat aldus niet aan het bewijsminimum ex artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering wordt voldaan.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is, nu er uit het rapport van dr. Bullens zowel voor- als tegenargumenten blijken voor de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2], waardoor naar de mening van de verdediging niet overtuigend vast kan komen te staan dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen met [slachtoffer 2] heeft gepleegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat er op grond van het onderzoek van
dr. Bullens en van diens bevindingen, vanuit dat [slachtoffer 2] de waarheid heeft gesproken over de gewraakte handelingen die de verdachte met haar heeft verricht. Het hof acht de verklaring van [slachtoffer 2] dus betrouwbaar, en dit temeer nu deze verklaring in de kern consistent is en op essentiële onderdelen wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende overige, objectieve, bewijsmiddelen. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte haar heeft bedreigd met een taser, opdat zij niet aan haar moeder zou vertellen wat de verdachte met haar deed. De verdachte heeft erkend dat hij een taser in zijn bezit had en deze aan de meisjes heeft getoond. Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de handelingen op bed hebben plaatsgevonden. Dit onderdeel van de verklaring vindt steun in de waarneming van de moeder van [slachtoffer 2] dat zij, nadat ze terugkwam van het boodschappen doen, de verdachte met haar dochters op bed heeft aangetroffen, terwijl ze eerder haar dochters in de woonkamer had achtergelaten.
Als ondersteunend bewijs voor de (juistheid van de) verklaring van [slachtoffer 2] beschouwt het hof ook de omstandigheid dat de verdachte haar door seksuele handelingen met de geslachtsziekte gonorroe heeft besmet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen vloeit voort dat [slachtoffer 2], haar moeder [moeder] en de vriendin van de verdachte, [vriendin], met wie hij eveneens seks had, alle drie na 21 maart 2014 besmet waren met gonorroe. De moeder van [slachtoffer 2] had blijkens onderzoek op 21 maart 2014 nog geen gonorroe, maar op 29 mei 2014 wel, terwijl zij tussen 21 maart 2014 en 23 mei 2014 alleen seks (onbeschermd) heeft gehad met de verdachte.
Gelet op deze bevindingen is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat de verdachte besmet is geweest met gonorroe en dat hij degene is geweest die zijn toenmalige vriendin [moeder], haar dochtertje [slachtoffer 2] en zijn - destijds 16 jaar oude - vriendin [vriendin] heeft besmet met gonorroe. Dat de verdachte leed aan gonorroe in de ten laste gelegde periode wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de gezinsvoogd van [vriendin], [gezinsvoogd], dat [vriendin] reeds op 25 juni 2014 over de telefoon tegen haar had gezegd dat bij de verdachte gonorroe was vastgesteld.
Dat uit de SOA-test die bij de verdachte op 25 juli 2014 (3 maanden na de aangifte) is afgenomen als uitslag kwam dat hij toen niet besmet was met gonorroe, leidt niet tot een andere conclusie, nu daarmee geenszins wordt uitgesloten dat hij in de periode voorafgaand aan de aangifte wel besmet was.
Volgens het hof kan het voorts niet anders zijn dan dat de besmetting van [slachtoffer 2] door seksuele handelingen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Het hof acht het, anders dan de raadsman heeft betoogd, volstrekt onaannemelijk dat de gonorroe op een andere, onschuldige wijze is overgebracht, zoals bijvoorbeeld door knuffelen, waarbij bijvoorbeeld via oogvocht besmetting tot stand is gekomen. Immers, weliswaar volgt uit het Farr-rapport van forensisch arts Van den Hondel dat gonorroe zeer besmettelijk is en dat direct slijmvliescontact voldoende kan zijn om de infectie over te dragen, evenwel volgt daar ook uit dat de infectie zich manifesteert in de slijmvliezen op de plek waar het wordt overgedragen. Dit betekent dat de overdracht van de infectie door direct slijmvliescontact bij de vagina van [slachtoffer 2] moet hebben plaatsgevonden, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de infectie zich aldaar heeft gemanifesteerd.
Gelet op al het bovenstaande, in samenhang bezien, is er naar het oordeel van het hof zowel voldoende wettig als overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte [slachtoffer 2] seksueel heeft misbruikt en dat dit misbruik bestond uit zowel penetratie als ontuchtige handelingen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 en laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meermalen zijn seksuele lusten botgevierd op de - toen 9 jaar oude - dochter van zijn toenmalige vriendin. Niet alleen heeft hij haar op grove wijze onzedelijk betast maar ook vaginaal gepenetreerd met zijn vingers. Daarnaast is hij op het meisje klaargekomen. Het meisje is besmet geraakt met de geslachtsziekte gonorroe. De verdachte heeft nog geprobeerd haar het zwijgen op te leggen door haar te bedreigen met een stroomstootwapen. Het is bewonderingswaardig dat zij desondanks moedig genoeg is geweest om openheid van zaken te geven.
Het behoeft geen betoog dat de verdachte door aldus te handelen de grenzen van het toelaatbare volkomen heeft overschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk misbruik te kampen hebben met verregaande psychische gevolgen. Dat is ook in deze zaak het geval, zo volgt uit de brief van de huisarts van [slachtoffer 2] d.d. 11 oktober 2016. [slachtoffer 2] is, ook na intensieve behandeling op het Sophiakinderziekenhuis en door een psycholoog, nog steeds bang voor vreemde mannen en durft niet alleen buiten te spelen of alleen naar school te gaan.
De verdachte heeft voorts met zijn mobiele telefoon filmopnamen gemaakt van de seksuele gemeenschap die hij had met zijn huidige vriendin, die destijds 16 jaar oud was. Hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het vervaardigen en voorhanden hebben van kinderpornografisch materiaal.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Nu het hof minder feiten bewezen heeft verklaard dan waarvan de advocaat-generaal bij zijn vordering is uitgegaan, zal het hof een lagere straf opleggen dan is geëist. Wel acht het hof het, evenals het openbaar ministerie, aangewezen om een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw aan dergelijke feiten schuldig zal maken.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [moeder], de wettelijk vertegenwoordigster van [slachtoffer 2], de advocaat mr. D. Koeslan-van Walsum gemachtigd om zich namens [slachtoffer 2] als benadeelde partij te voegen en een vordering in te dienen tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 6.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. [slachtoffer 2] is seksueel misbruikt, is bedreigd met een stroomstootwapen en heeft een geslachtsziekte opgelopen. De psychische gevolgen van het misbruik door de verdachte zijn blijkens de eerder genoemde brief van de huisarts van [slachtoffer 2] nog steeds onverminderd aanwezig. Het hof begroot de schade - naar maatstaven van billijkheid – op een bedrag van € 3.500,-, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige, niet toegewezen gedeelte van de vordering, geldt dat de behandeling daarvan naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voor zover het de benadeelde partij [slachtoffer 1] betreft, wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240b, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte partij gemaakte en de nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr R.C. Schlingemann,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. E. van Doren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2016.
mr. Göbbels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.