ECLI:NL:GHDHA:2016:328

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.172.955/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep zonder inkomensgegevens

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en een kinderalimentatie vast te stellen van € 250,- per maand, of € 47,87 per maand, met ingang van 1 januari 2011 of de datum van indiening van het verzoek. De rechtbank had eerder het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de financiële situatie van partijen ten tijde van het verbreken van hun relatie.

Het hof heeft de zaak op 27 januari 2016 behandeld. De vrouw was aanwezig met haar advocaat, terwijl de man niet ter zitting verscheen. Het hof overweegt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man en zij op enig moment hebben samengewoond, noch wat het inkomen van de ouders ten tijde van de geboorte van de minderjarige was. Desondanks erkent het hof dat de verzorging en opvoeding van een kind kosten met zich meebrengt en gaat het uit van een behoefte van de minderjarige van ten minste € 133,79 per maand, geïndexeerd naar 2016.

De vrouw stelt dat de man over draagkracht beschikt en dat hij een bijdrage van € 250,- per maand kan betalen. Het hof concludeert echter dat de man's draagkracht, zoals vastgesteld door de gemeente, € 47,87 per maand bedraagt. Het hof beslist uiteindelijk dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie van € 47,87 per maand moet betalen, met ingang van 1 januari 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 januari 2016
Zaaknummer : 200.172.955/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-8337
Zaaknummer rechtbank : C/09/476010
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat dr.mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. K. Bingöl te Den Haag, thans zonder advocaat.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 7 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 april 2015 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof is van de zijde van de vrouw op 18 augustus 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 23 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw – strekkende tot vaststelling van een kinderalimentatie ten laste van de man van € 250,- per maand met ingang van [geboortedatum minderjarige] 2007, vermeerderd met iedere uitkering die aan de man op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de minderjarige kan of zal worden verleend en met wettelijke indexering – afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • uit de affectieve relatie van partijen is op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige);
  • de minderjarige is door de man erkend;
  • de minderjarige heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw;
  • blijkens het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen heeft de man de Colombiaanse nationaliteit en de vrouw de Nederlandse nationaliteit;
  • partijen hebben van 2008 tot 2010 samengewoond.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (verder: kinderalimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2011, dan wel met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek, dan wel met ingang van de datum van uitspraak in onderhavige procedure, een kinderalimentatie voor de minderjarige aan haar ten bedrage van € 250,- per maand, dan wel € 47,87 per maand, voldoet, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verstrekt, alsmede de wettelijke indexering, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.

Behoefte minderjarige

3. De vrouw stelt dat zij niet meer beschikt over exacte informatie over de financiële situatie van partijen ten tijde van het verbreken van hun relatie, maar dat het gezamenlijk inkomen bij benadering € 1.900,- bedroeg, waar een behoefte van € 250,- uit voortvloeit. De vrouw wijst erop dat de door de vrouw aangevoerde behoefte door de man niet is betwist. De vrouw voert aan dat het lastig is om aan te tonen wat het inkomen van partijen ten tijde van het verbreken van de samenleving was, evenals om aan te tonen dat partijen daadwerkelijk hebben samengewoond, nu zij nooit op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Vast staat echter dat de minderjarige enige behoefte heeft.
4. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man en zij op enig moment hebben samengewoond, noch wat het inkomen van de ouders ten tijde van de geboorte van de minderjarige was. Het hof kan om die reden de behoefte van de minderjarige niet berekenen.
5. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat de verzorging en opvoeding van een kind geld kost, en derhalve neemt het hof als vaststaand feit aan dat de minderjarige enige behoefte zal hebben. Bij gebrek aan gegevens, zowel over het inkomen van partijen als over de gezinssituatie in het verleden, zal het hof uitgaan van de behoefte die een kind op basis van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” ten tijde van zijn geboorte in ieder geval had, te weten de behoefte die een kind heeft als het opgroeit in een gezin met een netto gezinsinkomen tot € 1.000,- per maand. Rekening houdend met het toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4) gaat het hof er derhalve van uit dat de behoefte van de minderjarige in 2007 (ten minste) € 115,- per maand bedroeg, en geïndexeerd naar 2016 € 133,79 per maand.

Draagkracht man

6. De vrouw stelt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat zij niet over volledige inkomensgegevens over de periode tot 2015 beschikte en derhalve van een schatting is uitgegaan. Voorts stelt de vrouw dat de man wel degelijk over draagkracht beschikt en zij schat dat hij een bijdrage van € 250,- per maand kan betalen. Subsidiair voert de vrouw aan dat op grond van de door de man in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken ten aanzien van de aan hem opgelegde verhaalsbijdrage, blijkt dat hij in ieder geval € 47,87 per maand kan betalen. Nu de vrouw geen bijstandsuitkering meer ontvangt en de man om die reden geen verhaalsbijdrage meer hoeft te voldoen, acht de vrouw het redelijk als de man ten minste dat bedrag aan kinderalimentatie voldoet.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de processtukken uit eerste aanleg blijkt dat de draagkracht van de man ten behoeve van deze minderjarige in september 2014 door de gemeente is becijferd op € 47,87 per maand, daarbij rekening ermee houdend dat zijn draagkracht over drie kinderen in gelijke delen wordt verdeeld. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat de draagkracht van de man hoger is dan dit bedrag en de man niet heeft aangetoond dat zijn draagkracht is afgenomen, zal het hof uitgaan van een draagkracht van € 47,87 aan de zijde van de man.

Draagkrachtvergelijking

8. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij thans geen inkomen genereert, maar enkel studiefinanciering ontvangt. Daarmee heeft de vrouw een inkomen onder bijstandsniveau. Ook indien het inkomen van de vrouw vermeerderd wordt met het kindgebonden budget waarop de vrouw, naar het hof aanneemt, aanspraak kan maken, is de gezamenlijke draagkracht van partijen ontoereikend om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. Het hof ziet om die reden geen aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. Beide ouders zullen immers hun volledige draagkracht moeten aanwenden ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Ingangsdatum

9. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft in haar beroepschrift slechts haar stellingen uit eerste aanleg herhaald en aangevuld met – niet met stukken onderbouwde – grove schattingen. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij haar verzoek nader toegelicht en onderbouwd. Het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de man in redelijkheid tot aan de mondelinge behandeling in hoger beroep niet behoefde te verwachten dat het hof anders zou beslissen dan de rechtbank heeft gedaan en derhalve van hem in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij rekening zou houden met de op te leggen kinderalimentatie. Het hof zal de ingangsdatum van de kinderalimentatie derhalve bepalen op 1 januari 2016, te weten de eerste van de maand na de mondelinge behandeling in hoger beroep.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2016 op € 47,87 per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, J.A. van Kempen en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2016.