ECLI:NL:GHDHA:2016:3234

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
2200439815
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep met betrekking tot noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 september 2015. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar niet strafbaar verklaard voor het subsidiair ten laste gelegde, en werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf werd afgewezen. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van vijf jaren eiste voor de verdachte, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding en vroeg om afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 december 2014 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door deze te steken. De verdachte heeft echter verklaard dat hij handelde uit paniek, omdat hij geen adem meer kon krijgen toen hij door het slachtoffer in een houdgreep werd gehouden. Het hof oordeelde dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging, zoals bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, en dat deze gemoedsbeweging van doorslaggevend belang was voor het toebrengen van de steekverwondingen.

Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen in het arrest, en wees de vordering tot gevangenneming van de verdachte af.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004398-15
Parketnummers: 09-857671-14 en 09-129986-13 (TUL)
Datum uitspraak: 27 oktober 2016
TEGENSPRAAK
PROMIS

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 september 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
13 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat bij de einduitspraak de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde niet strafbaar verklaart en dientengevolge ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en de vordering tot ten uitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2014 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal te steken met een mes in de lies (aan de rechterzijde) en/of in het (rechter) (boven)been van die [slachtoffer];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2014 te Alphen aan den Rijn aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten letsel aan de grote dijbeenader en/of de dijbeenslagader, waardoor fors bloedverlies is ontstaan en/of multi-orgaanfalen en/of doorbloedingsstoornissen), heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal te steken met een mes in de lies (aan de rechterzijde) en/of in het (rechter) (boven)been van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2014 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal heeft gestoken met een mes in de lies (aan de rechterzijde) en/of in diens (rechter) (boven)been, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep bij overweging 5.3.7 (pagina 7 van het vonnis) de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt:
Noodweerexces
Te meer nu de verdachte tegenover de politie van meet af aan heeft verklaard dat hij geen adem meer kon krijgen toen hij door het latere slachtoffer in de houdgreep werd gehouden, terwijl er tegelijkertijd ook op hem werd ingetrapt. De verdachte heeft op 23 december 2014 tijdens zijn verhoor de situatie op de grond herhaald met een verbalisant. De verdachte lag daarbij -zo blijkt uit de foto’s die zijn opgenomen in het dossier- met zijn gezicht naar beneden op de buik van de verbalisant, en met de klem die de verdachte voordeed werd een arm om verdachtes keel vastgehouden en kon de verdachte met zijn hoofd geen kant op. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte - na een aantal gerichte nadere vragen op dit punt - verklaard dat hij, toen hij geen adem meer kon krijgen, en op hem werd ingetrapt
uit paniekhet mes heeft gepakt en geprobeerd heeft het mes in het been van het slachtoffer te prikken om los te komen. Het hof acht het aannemelijk dat er bij de verdachte op het moment dat hij het slachtoffer stak sprake was van een hevige gemoedsbeweging in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat die gemoedsbeweging werd veroorzaakt door de – heftige - aanranding waarvan op dat moment op meerdere fronten sprake was. Tevens acht het hof het aannemelijk dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor het toebrengen van de steekverwondingen door de verdachte. De door de advocaat-generaal genoemde “contra-indicaties” op grond van verdachtes gedrag na de confrontatie, gelegen in diens rustige vertrek, het weggooien van het mes in de prullenbak en het uiten van nieuwe bedreigingen, maken dit naar het oordeel van het hof niet anders. Een zekere rationaliteit en doelgerichtheid in het handelen van een verdachte na afloop van een aanranding staan niet per definitie in de weg aan het kunnen aannemen van een daaraan voorafgaande heftige gemoedsbeweging. Ook het feit dat de verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard uit paniek te hebben gehandeld, waarop de advocaat-generaal met juistheid heeft gewezen, maakt dit in casu naar ‘s hofs oordeel niet anders. De omstandigheid dat de verdachte hierover klaarblijkelijk tegenover de politie niet eerder is doorgevraagd, kan hem naar ’s hofs oordeel niet zonder meer worden tegengeworpen.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
De vordering tot gevangenneming van de verdachte zal worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden, mr. G. Knobbout en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2016.