BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 19 april 2016 tot 19 december 2016.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de biologische vader de minderjarige niet heeft erkend en dat hij geen gezag over haar uitoefent. De moeder en de biologische vader zijn van 7 oktober 2009 tot 21 oktober 2013 met elkaar gehuwd geweest. Tussen de moeder en de biologische vader was sprake van een schijnhuwelijk, aldus de moeder, aangezien de biologische vader vanwege dit huwelijk zijn verblijfsstatus in Nederland kon verbeteren. Van een bewuste keuze voor het stichten van een gezin was aan de zijde van de biologische vader dan ook geen sprake. De moeder vermoedt dat het omgangsverzoek van de biologische vader uit dezelfde calculerende houding voortvloeit als zijn keuze voor een huwelijk met haar. Zij heeft in het raadsrapport diverse aanwijzingen aangetroffen die dit vermoeden lijken te bevestigen.
De moeder is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen contra-indicaties zijn ten aanzien van contact tussen de biologische vader en de minderjarige. Zij meent dat het thans moeizaam bereikte evenwicht in het leven van de minderjarige, mede gezien haar leeftijd, makkelijk kan worden verstoord en dat hervatting van de contacten in deze fase van haar leven juist een bedreiging van haar welzijn zullen vormen, zeker wanneer het de biologische vader niet werkelijk om de minderjarige is te doen. Als de minderjarige ouder en wat stabieler is, zal zij een hernieuwd contact met haar biologische vader naar de mening van de moeder beter het hoofd kunnen bieden.
5. De moeder stelt dat een ondertoezichtstelling een te zwaar middel is – zij vindt de benoeming van een bijzonder curator meer voor de hand liggen – en zij heeft de indruk dat de gezinscoach zich niet in haar situatie heeft verdiept en geen maatwerk levert. Zo heeft de gezinscoach pas medio juni met de moeder en de biologische vader kennis gemaakt, waarbij over de inhoud van de hulpverlening niet is gesproken. Vervolgens heeft de gezinscoach deelname aan het programma Kinderen uit de Knel voorgesteld, terwijl de kinderrechter heeft overwogen dat de moeder eerst psycho-educatie door een onafhankelijke en professionele hulpverleningsinstantie dient te worden geboden, voordat er sprake kan zijn van een ontmoeting tussen de biologische vader en de minderjarige. Ter terechtzitting voert de moeder nog aan dat het haars inziens niet terecht is dat een vader die bewust zijn ouderlijke verantwoordelijkheid uit de weg gaat, omgang met zijn minderjarige kind krijgt. Voorts geeft de moeder aan dat de minderjarige weet van wie zij afstamt en dat zij weet dat zij twee papa’s heeft.
6. De raad verweert zich daartegen als volgt. De minderjarige groeit op in een opvoedingssituatie waarin het voor haar niet duidelijk is wie haar biologische vader is. Dit vormt een bedreiging voor haar (identiteits)ontwikkeling en is strijdig met artikel 7 van het IVRK waarin het belang om te weten van wie het afstamt is geborgd, aldus de raad. De raad heeft in zijn onderzoek niet bevestigd gekregen dat het de biologische vader alleen te doen is om een verblijfsvergunning. De moeder heeft deze stelling ook niet concreet onderbouwd. De raad handhaaft de stelling dat de minderjarige een biologische vader heeft en dat zij recht heeft op omgang met deze vader. De moeder werkt echter niet mee. Haar constante weigering om mee te werken aan de aangeboden hulpverlening maakt dat de raad vindt dat een ondertoezichtstelling is geïndiceerd om te trachten dit patroon binnen het gedwongen kader te doorbreken. Hulpverlening binnen een vrijwillig kader, zoals de moeder voorstelt door het benoemen van een bijzonder curator, is tot nu toe onvoldoende van de grond gekomen.
Ter terechtzitting voert de raad aan dat ervaring leert dat als een ouder nu niet aan contactherstel wil meewerken, dit over twee à drie jaar ook niet gebeurt.
7. De gecertificeerde instelling bevestigt dat het thuis en op school goed gaat met de minderjarige. Bij de moeder is er sprake van veel verdriet en pijn, wat maakt dat alles wat jeugdbescherming wil inzetten, voor haar een brug te ver is. De biologische vader heeft aangegeven dat hij alles wil doen om zijn dochter weer te kunnen zien, maar de gecertificeerde instelling kan zich niet aan de indruk onttrekken dat omgang tussen de minderjarige en de biologische vader voorlopig niet zal plaatsvinden.
8. Het hof stelt het volgende voorop. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het stelselmatig negeren van de verplichting om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen onder omstandigheden kan leiden tot een ondertoezichtstelling van het kind omdat het kind hierdoor in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De wetgever gaat er in beginsel van uit dat een kind het recht heeft om met beide ouders een goede ouderband op te bouwen en beide ouders hebben de plicht om hun medewerking te verlenen aan het groeien van de band tussen ouder en kind. Verder volgt uit onderzoek dat ouderverstoting, oudervervreemding en ernstige loyaliteitsproblemen bij kinderen van gescheiden ouders sterk samenhangen met ernstige ouderlijke conflicten. Deze aspecten zijn zeer negatief voor de ontwikkeling van kinderen. Van beide ouders mag worden verlangd dat zij hun onderlinge conflict oplossen en niet hun kind het slachtoffer hiervan maken.
9. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat de minderjarige weet wie haar biologische vader is. Sinds juni 2013 heeft er echter geen contact meer plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige. In hoger beroep is komen vast te staan dat de stiefvader de minderjarige onlangs heeft erkend en dat de minderjarige inmiddels de achternaam van de stiefvader draagt. De moeder wenst geen herstel van contact tussen de biologische vader en de minderjarige. Tevens heeft de moeder nog geen stappen gezet in het kader van haar eigen psycho-educatie, zoals door de rechtbank is overwogen in de bestreden beschikking. Volgens de gecertificeerde instelling is de moeder door al haar verdriet en haar pijn hier nog niet aan toe en wordt alle aangeboden hulpverlening in dit kader door de moeder afgewezen.
10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Met de handelwijze van de moederkrijgt de biologische vader geen enkele kans een rol in het leven van de minderjarige te spelen. Hij wordt als het ware buiten spel gezet. Zoals het hof de moeder ter zitting reeds heeft voorgehouden, dient de moeder de minderjarige de gelegenheid te geven haar biologische vader te ontmoeten, zodat zij (spelenderwijs) kan ontdekken van wie zij afstamt, wat haar identiteit is, op wie zij lijkt en op welke wijze zij zich herkent in haar beide ouders. Onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de vraag wat er voor de minderjarige nodig is om ieder van de (biologische) ouders, ouder te laten zijn op een zodanige wijze dat de minderjarige wordt ondersteund in haar ontwikkeling. Dit ter bescherming van het belang van de minderjarige. Middelen buiten het gedwongen kader zullen falen, nu de moeder hier niet voor openstaat.
11. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.