ECLI:NL:GHDHA:2016:3224

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
200.195.232/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en contact met biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter van 19 april 2016, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voerde aan dat de biologische vader de minderjarige niet had erkend en geen gezag over haar uitoefende, en dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis had toegekend aan deze omstandigheden. De raad verweerde zich door te stellen dat het voor de minderjarige van belang is om te weten wie haar biologische vader is, en dat de moeder niet meewerkt aan de hulpverlening die nodig is om dit contact te herstellen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat de moeder de minderjarige de gelegenheid moet geven om haar biologische vader te ontmoeten. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de ondertoezichtstelling werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 oktober 2016
Zaaknummer : 200.195.232/01
Zaaksgegevens rechtbank : C/09/507443/JE RK 16-526
[appellante] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de biologische vader.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 13 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 april 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 17 augustus 2016 een verweerschrift ingediend.
Voorts is bij het hof van de zijde van de moeder ingekomen:
- op 24 augustus 2016 een brief van 23 augustus 2016, met bijlage;
- op 9 september 2016 een brief van 8 september 2016, met bijlagen.
De zaak is op 21 september 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de raad;
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling;
  • de biologische vader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , onder toezicht gesteld van de eerder genoemde gecertificeerde instelling voor de periode van 19 april 2016 tot 19 december 2016 en is de behandeling voor het overige aangehouden. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat blijkens het overgelegde uittreksel van de internationale geboorteakte van de minderjarige, nummer [nummer] , afgegeven op 22 augustus 2016, de minderjarige inmiddels is erkend door de stiefvader. Daarbij is de geslachtsnaam van de minderjarige gewijzigd van [naam] in [naam] .

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 19 april 2016 tot 19 december 2016.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de biologische vader de minderjarige niet heeft erkend en dat hij geen gezag over haar uitoefent. De moeder en de biologische vader zijn van 7 oktober 2009 tot 21 oktober 2013 met elkaar gehuwd geweest. Tussen de moeder en de biologische vader was sprake van een schijnhuwelijk, aldus de moeder, aangezien de biologische vader vanwege dit huwelijk zijn verblijfsstatus in Nederland kon verbeteren. Van een bewuste keuze voor het stichten van een gezin was aan de zijde van de biologische vader dan ook geen sprake. De moeder vermoedt dat het omgangsverzoek van de biologische vader uit dezelfde calculerende houding voortvloeit als zijn keuze voor een huwelijk met haar. Zij heeft in het raadsrapport diverse aanwijzingen aangetroffen die dit vermoeden lijken te bevestigen.
De moeder is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen contra-indicaties zijn ten aanzien van contact tussen de biologische vader en de minderjarige. Zij meent dat het thans moeizaam bereikte evenwicht in het leven van de minderjarige, mede gezien haar leeftijd, makkelijk kan worden verstoord en dat hervatting van de contacten in deze fase van haar leven juist een bedreiging van haar welzijn zullen vormen, zeker wanneer het de biologische vader niet werkelijk om de minderjarige is te doen. Als de minderjarige ouder en wat stabieler is, zal zij een hernieuwd contact met haar biologische vader naar de mening van de moeder beter het hoofd kunnen bieden.
5. De moeder stelt dat een ondertoezichtstelling een te zwaar middel is – zij vindt de benoeming van een bijzonder curator meer voor de hand liggen – en zij heeft de indruk dat de gezinscoach zich niet in haar situatie heeft verdiept en geen maatwerk levert. Zo heeft de gezinscoach pas medio juni met de moeder en de biologische vader kennis gemaakt, waarbij over de inhoud van de hulpverlening niet is gesproken. Vervolgens heeft de gezinscoach deelname aan het programma Kinderen uit de Knel voorgesteld, terwijl de kinderrechter heeft overwogen dat de moeder eerst psycho-educatie door een onafhankelijke en professionele hulpverleningsinstantie dient te worden geboden, voordat er sprake kan zijn van een ontmoeting tussen de biologische vader en de minderjarige. Ter terechtzitting voert de moeder nog aan dat het haars inziens niet terecht is dat een vader die bewust zijn ouderlijke verantwoordelijkheid uit de weg gaat, omgang met zijn minderjarige kind krijgt. Voorts geeft de moeder aan dat de minderjarige weet van wie zij afstamt en dat zij weet dat zij twee papa’s heeft.
6. De raad verweert zich daartegen als volgt. De minderjarige groeit op in een opvoedingssituatie waarin het voor haar niet duidelijk is wie haar biologische vader is. Dit vormt een bedreiging voor haar (identiteits)ontwikkeling en is strijdig met artikel 7 van het IVRK waarin het belang om te weten van wie het afstamt is geborgd, aldus de raad. De raad heeft in zijn onderzoek niet bevestigd gekregen dat het de biologische vader alleen te doen is om een verblijfsvergunning. De moeder heeft deze stelling ook niet concreet onderbouwd. De raad handhaaft de stelling dat de minderjarige een biologische vader heeft en dat zij recht heeft op omgang met deze vader. De moeder werkt echter niet mee. Haar constante weigering om mee te werken aan de aangeboden hulpverlening maakt dat de raad vindt dat een ondertoezichtstelling is geïndiceerd om te trachten dit patroon binnen het gedwongen kader te doorbreken. Hulpverlening binnen een vrijwillig kader, zoals de moeder voorstelt door het benoemen van een bijzonder curator, is tot nu toe onvoldoende van de grond gekomen.
Ter terechtzitting voert de raad aan dat ervaring leert dat als een ouder nu niet aan contactherstel wil meewerken, dit over twee à drie jaar ook niet gebeurt.
7. De gecertificeerde instelling bevestigt dat het thuis en op school goed gaat met de minderjarige. Bij de moeder is er sprake van veel verdriet en pijn, wat maakt dat alles wat jeugdbescherming wil inzetten, voor haar een brug te ver is. De biologische vader heeft aangegeven dat hij alles wil doen om zijn dochter weer te kunnen zien, maar de gecertificeerde instelling kan zich niet aan de indruk onttrekken dat omgang tussen de minderjarige en de biologische vader voorlopig niet zal plaatsvinden.
8. Het hof stelt het volgende voorop. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het stelselmatig negeren van de verplichting om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen onder omstandigheden kan leiden tot een ondertoezichtstelling van het kind omdat het kind hierdoor in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De wetgever gaat er in beginsel van uit dat een kind het recht heeft om met beide ouders een goede ouderband op te bouwen en beide ouders hebben de plicht om hun medewerking te verlenen aan het groeien van de band tussen ouder en kind. Verder volgt uit onderzoek dat ouderverstoting, oudervervreemding en ernstige loyaliteitsproblemen bij kinderen van gescheiden ouders sterk samenhangen met ernstige ouderlijke conflicten. Deze aspecten zijn zeer negatief voor de ontwikkeling van kinderen. Van beide ouders mag worden verlangd dat zij hun onderlinge conflict oplossen en niet hun kind het slachtoffer hiervan maken.
9. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat de minderjarige weet wie haar biologische vader is. Sinds juni 2013 heeft er echter geen contact meer plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige. In hoger beroep is komen vast te staan dat de stiefvader de minderjarige onlangs heeft erkend en dat de minderjarige inmiddels de achternaam van de stiefvader draagt. De moeder wenst geen herstel van contact tussen de biologische vader en de minderjarige. Tevens heeft de moeder nog geen stappen gezet in het kader van haar eigen psycho-educatie, zoals door de rechtbank is overwogen in de bestreden beschikking. Volgens de gecertificeerde instelling is de moeder door al haar verdriet en haar pijn hier nog niet aan toe en wordt alle aangeboden hulpverlening in dit kader door de moeder afgewezen.
10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Met de handelwijze van de moederkrijgt de biologische vader geen enkele kans een rol in het leven van de minderjarige te spelen. Hij wordt als het ware buiten spel gezet. Zoals het hof de moeder ter zitting reeds heeft voorgehouden, dient de moeder de minderjarige de gelegenheid te geven haar biologische vader te ontmoeten, zodat zij (spelenderwijs) kan ontdekken van wie zij afstamt, wat haar identiteit is, op wie zij lijkt en op welke wijze zij zich herkent in haar beide ouders. Onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de vraag wat er voor de minderjarige nodig is om ieder van de (biologische) ouders, ouder te laten zijn op een zodanige wijze dat de minderjarige wordt ondersteund in haar ontwikkeling. Dit ter bescherming van het belang van de minderjarige. Middelen buiten het gedwongen kader zullen falen, nu de moeder hier niet voor openstaat.
11. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.M. van Baardewijk en
H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016.