ECLI:NL:GHDHA:2016:3214

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
K14\0455
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klager in klacht tegen burgemeester van Delft wegens schending van ambtsgeheim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Het klaagschrift, ingediend door klager op 1 september 2014, richtte zich tegen de beslissing van de officier van justitie in Den Haag om de toenmalige burgemeester van Delft niet te vervolgen voor opzettelijke schending van de wettelijke geheimhoudingsplicht. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag als ongegrond af te wijzen. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een proces-verbaal van de politie en een ambtsbericht van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie.

Het hof oordeelde dat de gedraging van de burgemeester, die informatie aan de gemeenteraad verstrekte over de kostenoverschrijding van de bouw van de Sebastiaansbrug, niet als een schending van het ambtsgeheim kon worden aangemerkt. De informatie was verstrekt door het college van burgemeester en wethouders, en niet door de burgemeester persoonlijk. Het hof concludeerde dat het college, en daarmee de burgemeester, strafrechtelijke immuniteit geniet bij het voldoen aan de wettelijke informatieplicht aan de gemeenteraad. Hierdoor kon klager niet in zijn klacht worden ontvangen.

Daarnaast oordeelde het hof dat er geen sprake was van een door artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang, aangezien de kern van de informatie al publiek was gemaakt door een raadslid. Het hof verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, en deze beschikking is gegeven zonder dat er een gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
raadkamer beklagzaken
BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager].
1. Het beklag
Het klaagschrift is op 1 september 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Den Haag om [beklaagde] niet te vervolgen ter zake van opzettelijke schending van wettelijke geheimhoudingsplicht/beroeps- of ambtsgeheimen.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
Bij verslag van 5 augustus 2016 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag als ongegrond af te wijzen.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van het in deze zaak door de politie opgemaakte proces-verbaal en van het ambtsbericht van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Den Haag van 24 augustus 2015, met het daarbij gevoegde advies van de officier van justitie van 14 augustus 2015.
4. De behandeling van het klaagschrift
In verband met toepassing van artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering is nader onderzoek in raadkamer achterwege gebleven en zijn betrokkenen niet opgeroepen.
5. De feiten
Klager heeft op 11 maart 2014 bij de politie tegen beklaagde (de toenmalige burgemeester van Delft) aangifte gedaan ter zake van het schenden van zijn ambtsgeheim (artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), omdat beklaagde de gemeenteraad van Delft bij brief van 10 februari 2014 onder meer heeft geïnformeerd over de kostenoverschrijding van de bouw van de Sebastiaans brug, zulks ondanks het feit dat eerder in de betrokken raadscommissie was afgesproken deze informatie tot een nader te bepalen moment niet te openbaren.
Met betrekking tot de feiten verwijst het hof kortheidshalve naar het dossier, nu de feiten gelet op de aangifte en het klaagschrift bij klager genoegzaam bekend zijn.
6. De beoordeling van het beklag
Ter beoordeling staat thans de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Het hof merkt allereerst op dat de genoemde brief – anders dan klager stelt - niet afkomstig is van de burgemeester van Delft maar van het college van burgemeester en wethouders van Delft, welke brief door de burgemeester en de secretaris namens het college is getekend.
Het college van burgemeester en wethouders is een bestuursorgaan van de gemeente, derhalve van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Het actief informeren van de gemeenteraad door het college over financiële mee- en tegenvallers, inclusief de gewraakte mededeling, zoals in genoemde brief is gedaan, merkt het hof aan als een gedraging die naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door het college van burgemeester en wethouders kan worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het college opgedragen bestuurstaak, zoals die voor wat betreft de verantwoording van het college aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid is neergelegd in artikel 169 lid 2 van de Gemeentewet.
Onder die omstandigheden geniet het college van burgemeester en wethouders, en daarmee ook de burgemeester als voorzitter van het college, bij het voldoen aan die wettelijke informatieplicht strafrechtelijke immuniteit. Klager kan in zijn klacht tegen de burgemeester van Delft dan ook niet worden ontvangen.
Ten overvloede is het hof – met de advocaat-generaal, zij het op een andere grond - van oordeel dat de sepotbeslissing waartegen de klacht zich richt in stand kan blijven. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een door artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang. Daags na de commissievergadering is de kern van wat geheim had moeten blijven – te weten dat het nieuwe model brug veel duurder zou zijn en dat de meerkosten vrijwel geheel voor rekening van de gemeente Delft zouden zijn – immers door een van de raadsleden van die commissie via een persbericht naar buiten gebracht, waarmee die informatie al publiek was geworden.
Onder die omstandigheden is het nadien – in het kader van een wettelijke informatieplicht - vermelden aan de gemeenteraad van de hoogte van de daarvoor noodzakelijke reservering in de gemeentebegroting redelijkerwijs niet aan te merken als de schending van een geheim.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat klager in zijn beklag niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zodat
– met toepassing van artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering – moet worden beslist als volgt.
7. De beslissing
Het hof:
Verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 12 oktober 2016 door mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. S. van Dissel en mr. T.P.L. Bot, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bakker-Otjens, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.