ECLI:NL:GHDHA:2016:3194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-003166-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake harddrugs en wapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1973 op de Nederlandse Antillen, was beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs, een stroomstootwapen en een mes. De feiten vonden plaats op 16 april 2015 in Rotterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een geldboete van € 170,-, subsidiair 3 dagen hechtenis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk ongeveer 3.8 gram cocaïne en 1.0 gram amfetamine voorhanden had, evenals een stroomstootwapen en een opvouwbaar mes. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een geldboete van € 170,-. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof overwoog dat het voorhanden hebben van drugs en wapens ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid. De verdachte had een strafblad en had eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003166-15
Parketnummers: 10-074097-15, 10-124448-12 (TUL) en 10-205562-12 (TUL)
Datum uitspraak: 4 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1973,
te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De verdachte is ter zake van het onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 170,-, subsidiair drie dagen hechtenis. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 13 augustus 2014 met parketnummer 10-124448-12 voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen. Tot slot is de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 3 januari 2013 met parketnummer 10-205562-12 voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk toegewezen, met dien verstande dat van de twee weken gevangenisstraf de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging is gelast voor de duur van één week, welke is omgezet naar een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 april 2015 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of ongeveer 1,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4-broom-2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB), zijnde amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5 dimethoxyfenethylamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 16 april 2015 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen (met het opschrift 3500K VOLT 800 type, Direct-Current ultrahigh voltage), voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 16 april 2015 te Rotterdam op de openbare weg, nl. de Slinge een opvouwbaar mes in de zin van artikel 2, lid 1, Categorie IV onder sub 7 van de Wet wapens en munitie heeft gedragen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks16 april 2015 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer3.8 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
, zijnde cocaïneen
/of ongeveer1,0 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende
amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDAMDMAen/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA(methyleen-dioxethyl en/of 4-broom-2,5dimethoxyfenethylamine 2 CB), zijnde amfetamine en/of MDA(tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5 dimethoxyfenethylamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op
of omstreeks16 april 2015 te Rotterdam
(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een stroomstootwapen (met het opschrift 3500K VOLT 800 type, Direct-Current ultrahigh voltage), voorhanden heeft gehad;
3:
hij op
of omstreeks16 april 2015 te Rotterdam op de openbare weg, nl. de Slinge een opvouwbaar mes in de zin van artikel 2, lid 1, Categorie IV onder sub 7 van de Wet wapens en munitie heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep –overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen- het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Hiertoe heeft de raadsman betoogd, zakelijk weergegeven, dat de aanwijzing van de Burgemeester waarnaar het bevel van de officier van justitie verwijst –dat de grondslag voor het fouilleren is geweest-, zich niet in het dossier bevindt. De rechtsgeldigheid van het aanwijzingsbesluit kan bovendien door gebrek aan achterliggende stukken niet worden getoetst.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het besluit marginaal dient te worden getoetst en dat de verdediging onvoldoende heeft aangevoerd om op voorhand er van uit te gaan dat het besluit onverbindend dient te worden verklaard.
Het hof heeft voor zover van belang het volgende vastgesteld.
De verdachte is op 16 april 2015 aangesproken in het kader van een preventieve fouilleeractie. Die actie vond plaats binnen het gebied en binnen de periode genoemd in het door de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde en zich in het dossier bevindende aanwijzingsbesluit “veiligheidsrisicogebied” van de burgemeester Rotterdam d.d. 19 december 2014, namelijk binnen het gebied Charlois en binnen de periode van 22 december 2014 tot 22 juni 2015. In dit aanwijzingsbesluit worden de redenen voor het nemen van dit besluit genoemd en dit besluit en de motivering daarvan nopen niet tot een nader onderzoek.
Voornoemd aanwijzingsbesluit is niet genoemd in het zich in het dossier bevindende bevel van de officier van justitie waarin is bevolen dat preventief mag worden gefouilleerd tussen woensdag 15 april 2015 15:00 uur en donderdag 16 april 2015 3:00 uur. Dat betekent dat het hof met de verdediging van oordeel is dat een gebrek kleeft aan het bevel van de officier van justitie en dat dit gebrek dient te worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim.
Het rechtsgevolg hiervan zal moeten worden gerechtvaardigd door de factoren genoemd in het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In de afweging dient te worden betrokken het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, alsmede de mate waarin de verdachte door het verzuim in zijn verdediging is geschaad. Deze factoren wegende, komt het hof tot de conclusie dat er geen sprake is van een situatie waarin bewijsuitsluiting dient plaats te vinden. Het hof acht in dit verband van belang dat de officier van justitie op grond van het aanwijzingsbesluit d.d. 19 december 2014 wél bevoegd zou zijn geweest om in genoemde periode en in voornoemd gebied de verdachte door de politie preventief te laten fouilleren. Derhalve is het hof van oordeel dat moet worden volstaan, als sanctie, met vaststelling van het vormverzuim zonder rechtsgevolg.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 170,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft harddrugs voorhanden gehad zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Drugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Door harddrugs wordt bovendien de volksgezondheid ernstig bedreigd.
Voorts heeft de verdachte een stroomstootwapen en een mes voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van wapens verhoogt het risico dat daadwerkelijk daarvan gebruik wordt gemaakt, wat gevaarlijke situaties kan opleveren. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 10-124448-12
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 augustus 2014 onder parketnummer 10-124448-12 is de verdachte veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis met proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging 10-205562-12
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 3 januari 2013 onder parketnummer 10-205562-12 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, met dien verstande dat in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van één week een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis zal worden ten uitvoer gelegd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten, met dien verstande dat in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van één week, de tenuitvoerlegging zal worden gelast van een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 170,00 (honderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 augustus 2014, parketnummer
10-124448-12, te weten van een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 3 januari 2013, parketnummer 10-205562-12, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van één week, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. S. van Dissel en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 augustus 2016.
Mr. M.J.J. van den Honert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.