ECLI:NL:GHDHA:2016:3191

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-001035-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een persoon, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 30 november 2015 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met kracht aan de fiets van het slachtoffer trok, waardoor deze ten val kwam en zwaar letsel aan haar knie opliep. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdediging overwogen. De verdediging stelde dat er sprake was van een ongeval en niet van mishandeling, maar het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het ten val brengen van het slachtoffer. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen en verwierp het verweer van de raadsman.

Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001035-16
Parketnummer: 09-000413-16
Datum uitspraak: 4 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 november 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde partij]) heeft mishandeld door met kracht aan de fiets van voornoemde [benadeelde partij] te trekken waardoor zij ten val is gekomen en/of door voornoemde [benadeelde partij] op haar rug te slaan/stompen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel(te weten knie uit kom), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 november 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde partij]) heeft mishandeld door met kracht aan de fiets van voornoemde [benadeelde partij] te trekken waardoor zij ten val is gekomen
en/of door voornoemde [benadeelde partij] op haar rug te slaan/stompen, ten gevolge waarvan deze
zwaar lichamelijk letsel(te weten knie uit kom), althansenig lichamelijk letsel, heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep –overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen- het verweer gevoerd, zakelijk weergegeven, dat sprake is geweest van een ongeval en niet van een mishandeling. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn voor de vaststelling dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijk kans is ontstaan op pijn en/of letsel bij aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ten val brengen van aangeefster. De verdachte was er weliswaar naar zijn zeggen niet op uit om aangeefster te mishandelen, maar door de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld - namelijk al rennend achter een rijdende fietser aangaan en de fiets beetpakken en daaraan trekken - heeft de verdachte de kans op de koop toe genomen en naar algemene ervaringsregels willens en wetens aanvaard dat aangeefster als gevolg daarvan ten val zou komen en daarbij pijn en/of letsel zou oplopen. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is het hof van oordeel dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van aangeefster op hoofdpunten, het duwen door de verdachte en het ten val komen van aangeefster, consistent zijn en op die van belang zijnde punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Uit de verklaringen van aangeefster en deze getuigen kan niet anders worden afgeleid dan dat aangeefster door het handelen van de verdachte ten val is gekomen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer. Met zijn handelwijze heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lange tijd nadelige, psychische en/of lichamelijke, gevolgen kunnen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, zij het van andersoortige aard.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiele en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.650,11.
In eerste aanleg is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 530,11 ter zake van materiële schade en tot een bedrag van € 300,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2015, tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit betreft en de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op nu die schade niet zonder meer op grond van de vordering kan worden vastgesteld.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,-aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,- (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. S. van Dissel en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 augustus 2016.
Mr. M.J.J. van den Honert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.