ECLI:NL:GHDHA:2016:3189

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-005174-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met geweld en bedreiging door verdachte in supermarkt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal bij een Albert Heijn-supermarkt op 18 augustus 2014, waarbij hij zich met geweld heeft verzet tegen de beveiligingsmedewerker. De verdachte heeft drie pakjes batterijen gestolen en, na betrapt te zijn, de beveiliger in zijn onderarm gebeten en hem bedreigd. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, gevolgd door geweld en bedreiging, en dat er geen sprake was van noodweer. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 910,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005174-15
Parketnummer: 09-819054-14
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 november 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1958,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie, althans één of meer, pakje(s) batterijen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever]], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het (met kracht) duwen tegen het lichaam en/of trekken aan het lichaam van die [aangever]] en/of
- het bij de schouder(s) pakken van die [aangever]] en/of
- het bijten en/of proberen te bijten in de (onder)arm van die [aangever]] en/of
- het bedreigen van die [aangever]] met de woorden "ik kom terug en ik maak je dood", althans woorden van vergelijkbare aard en/of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 augustus 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie
, althans één of meer,pakje
(s
)batterijen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Albert Heijn,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [aangever]], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit
- het (met kracht) duwen tegen het lichaam en/of trekken aan het lichaam van die [aangever]] en/of
- het bij de schouder(s) pakken van die [aangever]] en/of
- het bijten
en/of proberen te bijtenin de
(onder
)arm van die
[aangever]]en
/of
- het bedreigen van die
[aangever]]met de woorden "ik kom terug en ik maak je dood", althans woorden van vergelijkbare aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezen-verklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde winkeldiefstal gevolgd door geweld en bedreiging met geweld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier, met name de daarvan deel uitmakende verklaring van de aangever [aangever], en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte in een filiaal van Albert Heijn te Den Haag drie verpakkingen met batterijen heeft gepakt en deze vervolgens in zijn broekzak heeft gestopt.
Nadat de verdachte de kassa en de servicebalie voorbij was gelopen zonder de batterijen te betalen, sprak de aangever hem aan en verzocht hem mee te lopen.
De verdachte zei dat hij dit niet wilde. Hierop werd hij door de aangever aangehouden ter zake van winkeldiefstal.
De aangever zag daarna dat de verdachte met een hand in zijn richting kwam en dacht dat de verdachte de winkel wilde verlaten. De aangever pakte daarop de schouder van de verdachte vast. Vervolgens vielen de aangever en de verdachte op de grond. Het volgende moment beet de verdachte de aangever in de rechter onderarm.
De verdachte stond snel op en probeerde richting de uitgang te komen.
De hiervoor weergegeven gang van zaken na de aanhouding van de verdachte komt overeen met hetgeen het hof op de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camera-beelden heeft waargenomen. Op die beelden is te zien dat de verdachte, onmiddellijk nadat hij door de beveiliger, de aangever, was vastgepakt, in verzet ging. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte ook na het bijten nog geprobeerd heeft weg te rennen. Het hof leidt daaruit af dat het handelen van de verdachte er steeds op gericht is geweest om te ontsnappen. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat de verdachte de aangever heeft gebeten om zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
De aangever [aangever] en de getuige [getuige] hebben verklaard dat zij gezien hebben dat de verdachte na de worsteling, onderweg naar het kantoorgedeelte van de supermarkt, de drie pakjes batterijen uit zijn broekzak haalde en in de winkel weggooide.
Op weg naar het kantoor heeft de verdachte nog bedreigingen in de richting van de aangever geuit.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd door geweld en bedreiging met geweld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat er sprake was van een ogenblik-kelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever waartegen de verdachte zich moest verdedigen en dat de verdachte zelfs mocht bijten, althans een bijtende beweging mocht maken, omdat de verdachte op dat moment bij zijn armen en benen werd vastgehouden zodat hem geen andere wijze van verdediging ter beschikking stond.
De raadsman heeft daarbij tevens aangevoerd dat de aangever niet gerechtigd was om geweld te gebruiken bij de aanhouding van verdachte. Aldus is een beroep gedaan op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de aangever in zijn functie als particuliere beveiligingsmedewerker - waarin hij moet worden gezien als burger - bevoegd is om personen in heterdaadsituaties aan te houden, zoals bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Van deze bevoegdheid heeft de aangever ook gebruik gemaakt.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het door de aangever hierbij gebruikte geweld aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.
Op de ter terechtzitting in hoger beroep vertoonde camerabeelden is te zien dat de verdachte wordt aangesproken door de aangever, waarop de verdachte
direct een beweging maakt in de richting van de uitgang en de aangever vervolgens de verdachte vastpakt. De verdachte verzet zich daartegen, waarna de beveiliger met de verdachte op de grond terecht komt. Op de beelden is te zien dat de verdachte zich blijft verzetten.
Gelet op het verzet van de verdachte tegen zijn aanhouding is het hof van oordeel dat het de aangever toegestaan was geweld te gebruiken.
Op de camera-beelden heeft het hof waargenomen dat de aangever de verdachte met enige kracht naar de grond brengt, maar gelet op het verzet van de aangever kan niet worden aangenomen dat dit handelen disproportioneel was.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er ten aanzien van het ten laste gelegde sprake was van een situatie waarin het handelen van de verdachte geboden was ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van een noodweersituatie is derhalve geen sprake geweest.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkel-diefstal bij een supermarkt, waarbij hij na ontdekking door de beveiligingsmedewerker van die supermarkt zich met geweld heeft verzet, onder meer door die man in zijn onderarm te bijten en die beveiliger tevens te bedreigen. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden.
Het hof is van oordeel dat wanneer sprake is van een winkeldiefstal waarbij geweld wordt gebruikt tegen winkelmedewerkers en/of beveiligingsmedewerkers de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt worden. Het hof rekent het de verdachte daarbij zwaar aan dat het slachtoffer enige tijd in onzekerheid heeft verkeerd met betrekking tot eventueel opgelopen ziektes ten gevolge van de door de verdachte toegebrachte bijtwond.
Hiervoor heeft de verdachte kennelijk geen enkel oog gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 910,00 met rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 910,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 910,00 (negenhonderdtien euro) bestaande uit € 360,00 (driehonderdzestig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 910,00 (negenhonderdtien euro) bestaande uit € 360,00 (driehonderdzestig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. T.L. Tan en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 oktober 2016.