ECLI:NL:GHDHA:2016:3184

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-003210-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal en mishandeling door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor twee feiten: diefstal van een fiets en mishandeling. Het hof sprak de verdachte vrij van de diefstal, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de fiets had gestolen. De getuigenverklaringen en camerabeelden waren onvoldoende om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdachte had ontkend de diefstal te hebben gepleegd en verklaarde dat hij dit had gezegd om op school te kunnen blijven.

Voor het tweede feit, de mishandeling, oordeelde het hof dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het toebrengen van lichamelijk letsel aan een medeleerling. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte schuldig was aan de mishandeling, er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, omdat de school en de ouders al maatregelen hadden genomen. Het hof hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn inzicht in het onjuiste van zijn handelen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij 2 recht had op een schadevergoeding van € 50,00 voor immateriële schade, terwijl de vordering van benadeelde partij 1 niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het hof concludeerde dat de behandeling van de zaak niet binnen de redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals vereist door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De uitspraak van het hof was dusdanig dat het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en opnieuw recht werd gedaan.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003210-16
Parketnummers: 09-285392-14 en 09-018218-16
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 29 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij parketnummer 09-018218-16 en het bij parketnummer
09-285392-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een behandeling bij De Waag (systeemtherapie) en het volgen van onderwijs gedurende de proeftijd. Voorts is omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

parketnummer 09-018218-16 (hierna: feit 1)

hij, op of omstreeks 23 november 2015 te Rijswijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

Zaak met parketnummer 09-285392-14 (hierna: feit 2)

hij op of omstreeks 27 oktober 2014 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem bij/aan de nek (vast) te pakken en/of eenmaal of meermalen op/tegen het/de be(e)n(en) te schopppen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier stelt het hof het volgende vast en overweegt als volgt.
De getuige [getuige], teamleider onderbouw van het [school] te Rijswijk, heeft blijkens het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1500-2015344673-3 verklaard dat hij op 23 november 2015 had vernomen dat de fiets van aangeefster [benadeelde partij 1] op school was gestolen. De getuige heeft de beschikbare camerabeelden bekeken die zien op hetgeen zich afspeelt in de fietsenstalling op school. Daarop zag hij dat het
zeer vermoedelijk[verdachte], de verdachte, is geweest die de fiets van aangeefster heeft gestolen. Voorts heeft de getuige verklaard van [getuige 2], de teamleider bovenbouw, te hebben gehoord dat de verdachte had toegegeven dat hij de fiets had gestolen.
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1500-2015344673-8 staat opgenomen dat de verbalisant telefonisch contact heeft opgenomen met voormelde teamleider bovenbouw [getuige 2]. De verbalisant hoorde [getuige 2] mededelen de verdachte te hebben gesproken op 30 november 2015, in bijzijn van diens moeder en de adjunct directeur. In dat gesprek heeft de verdachte verklaard dat hij de fiets had gestolen, met als reden dat hij dit moest doen van twee andere jongens. Van die jongens zijn geen verdere gegevens bekend.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, net als bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, ontkend de fiets te hebben gestolen. Over het gesprek met teamleider [getuige 2] heeft de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij had begrepen dat hij moest zeggen dat hij de fietsendiefstal had gepleegd, zodat hij op school kon blijven. Omdat hij graag op school wilde blijven, heeft de verdachte volgens zijn verklaring maar gezegd dat hij de fiets had gestolen.
Het hof heeft de camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep bekeken. Op grond van de camerabeelden kan het hof niet vaststellen dat het de verdachte is geweest die met de fiets, welke ogenschijnlijk de fiets van aangeefster betreft en welke kennelijk niet op slot stond, het schoolterrein heeft verlaten.
De niet helemaal zekere herkenning door getuige [getuige 1] als hierboven weergegeven, gevoegd bij de consequente ontkenning door de verdachte en diens verklaring omtrent het gevoerde gesprek met teamleider [getuige 2] - waarnaar ook na verdachtes verklaring in eerste aanleg geen nader onderzoek is gedaan -, leiden het hof tot het oordeel dat hoewel er sterke aanwijzingen zijn in de richting van de verdachte, op grond van het onderhavige dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de fiets. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 oktober 2014 te Rijswijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen[benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem
bij/aan de nek (vast) te pakken en/of eenmaal of meermalen op/tegen
het/de be
(e)n
(en
)te scho
ppen
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard en dat de verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden als in het vonnis staan omschreven.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft, ook ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat het incident op 27 oktober 2014 een uit de hand gelopen stoeipartij betreft. Alhoewel het hof aannemelijk acht en tot op zekere hoogte begrijpt dat op scholen met opgroeiende kinderen zo nu en dan stoeipartijtjes plaatsvinden, is het hof van oordeel dat de verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan, in het bijzonder gericht tegen een jongere en beduidend kleinere medescholier, met zijn gedrag duidelijk een grens heeft overschreden.
De verdachte heeft zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan mishandeling, door een medeleerling op zijn school tegen zijn benen te schoppen.
Het hof merkt op dat uit het dossier valt af te leiden dat op het onderhavige incident reeds is gereageerd door school en door de moeder van de verdachte en dat hij derhalve buiten het strafrecht om al tweemaal voor het incident is gestraft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht in te zien dat zijn handelen niet correct is geweest en in de toekomst niet meer voor mag komen.
Nu er sprake is geweest van ingrijpen van de schoolleiding en de moeder van verdachte als consequentie op zijn handelen, en daarbij genomen het tonen van inzicht van de zijde van de verdachte, acht het hof het opleggen van een straf of maatregel in casu niet meer aangewezen.
Het hof acht het derhalve in de onderhavige situatie, gelet op de omstandigheden van het geval waarbij het hof tevens de jeugdige leeftijd van verdachte meeweegt, raadzaam te bepalen dat op de voet van artikel 9a van het wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, volstaat het hof met de constatering dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de berechting in eerste aanleg de daarvoor gestelde termijn heeft overschreden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als wettelijke vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, in die zin dat de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Daarnaast heeft de raadsman ook inhoudelijk vraagtekens bij de vordering tot schadevergoeding geplaatst.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Kosten
Nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte kosten heeft moeten maken teneinde zich tegen de vordering van de benadeelde partij te verdedigen, kan een beslissing inzake de proceskosten achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 50,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. Chr.A. Baardman en mr. J.T.F.M. van Krieken, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 oktober 2016.