1.9.Bij overeenkomst van cessie van 9 april 2014, aangevuld op 10 november 2014, heeft de curator van [B] de vordering van [B] op Nationale-Nederlanden uit hoofde van de hiervoor genoemde aansprakelijkheidsverzekering overgedragen aan SVO.
2. SVO heeft in eerste aanleg betaling door Nationale-Nederlanden gevorderd van een bedrag van € 70.000,= aan hoofdsom vermeerderd met kosten en rente. SVO heeft daaraan ten grondslag gelegd dat een werknemer van [B] , de heer [naam] (hierna: [S] ), toen de datum van start van de bouw van de laatste twee woningen naderde, een meting ter plaatse heeft verricht. Op grond daarvan heeft [S] stellig geconcludeerd dat de ontworpen woningen niet op het perceel pasten, doordat de oorspronkelijk door SVO ter beschikking gestelde tekeningen van het perceel niet klopten. Later bleek dat het oorspronkelijke plan makkelijk op het perceel uitgevoerd had kunnen worden. SVO heeft daardoor schade geleden. SVO heeft haar vordering beperkt tot het maximale bedrag ingevolge de algemene voorwaarden van [B] , welk bedrag overeenstemt met de maximale dekking die de polis van Nationale-Nederlanden biedt. Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Bij vonnis van 14 januari 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van SVO afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat [B] (mogelijk), zonder daartoe expliciet opdracht te hebben ontvangen, een globale meting heeft uitgevoerd op het perceel waar de laatste twee woningen moesten komen. Een globale meting kan niet op één lijn worden gesteld met een professionele landmeting. Bij gebreke van een opdracht moet aangenomen worden dat uit coulance een globale meting is gedaan, die naar zijn aard niet beslissend kon zijn voor de vaststelling dat de buitenmuren van de twee garages de perceelgrenzen overschreden. SVO heeft aldus haar stelling dat [B] een inmetingsfout heeft gemaakt onvoldoende onderbouwd. SVO vordert in appel dat haar vordering alsnog volledig wordt toegewezen, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van beide instanties.
4. Bij de beoordeling van de grieven en het verweer is in de eerste plaats van belang, dat aan de vordering van SVO ten grondslag ligt dat de oorspronkelijk ontworpen twee-onder-één-kap woningen, anders dan op een gegeven moment is aangenomen (waarover hieronder meer), wel degelijk op het perceel pasten, zodat ten onrechte tot aanpassing van het ontwerp is overgegaan. Door Nationale-Nederlanden is niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat deze oorspronkelijk door [B] getekende woningen uiteindelijk wèl op het perceel bleken te passen. Nationale-Nederlanden voert weliswaar aan dat niet vaststaat dat de van de zijde van SVO bij de aanvang van de opdracht aan [B] verschafte tekeningen van Compositie 5 juist waren, doch het hof ziet de relevantie daarvan niet in. De consequentie daarvan zou hooguit zijn, dat [B] niet kan worden verweten dat de door haar in eerste instantie getekende woningen nìet op het perceel pasten. Maar het verwijt van SVO is juist, dat de woningen er wèl op pasten en dat van de kant van [B] op enig moment ten onrechte is medegedeeld of bevestigd dat de woningen er niet op pasten. De schade die wordt gevorderd zijn kosten die zijn ontstaan doordat de bouw van de oorspronkelijk geplande woningen (naar achteraf bleek: ten onrechte) niet door is gegaan, te weten de kosten door het intrekken van dit deel van de opdracht aan [K] , kosten door stijging van de bouwkosten en een factuur van Adviesbureau Brooymans.
5. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op de overeenkomst tussen SVO en Been de “Standaardvoorwaarden 1997 Rechtsverhouding opdrachtgever-architect” van toepassing zijn (hierna: SR 1997).
6. Aan de vordering van SVO ligt ten grondslag dat [B] (in de persoon van [S] ) een ernstige fout heeft gemaakt tijdens het uitvoeren van de opdracht met SVO. Naar het hof begrijpt heeft SVO daarmee het oog op een “verwijtbare fout” als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de SR 1997. Het hof overweegt daarbij dat SVO met juistheid naar voren heeft gebracht dat [B] conform artikel 11 lid 2 sub b SR 1997 de belangen van SVO naar beste weten en kunnen diende te behartigen, met behoud van eigen verantwoordelijkheid en conceptuele afhankelijkheid.
7. Met Grief I voert SVO aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het inmeten van het perceel niet behoorde tot de opdracht van [B] . Van een architect wordt verwacht dat hij de situatie en de bestaande toestand beoordeelt en dat hij zich “in het veld” op de hoogte stelt van de situatie, alvorens tot het maken van tekeningen over te gaan. Grief I treft geen doel. In de uitgebreide en aan duidelijkheid niet te wensen overlatende opdrachtbevestiging (zie onder 1.1 hierboven) is het inmeten van het terrein niet opgenomen. SVO heeft ook niet gesteld dat [B] reden had om aan de juistheid van de door SVO aan haar ter beschikking gestelde tekeningen van Compositie Vijf te twijfelen, hetgeen overigens ook in lijn is met het standpunt van SVO, dat nu juist inhoudt dat deze tekeningen juist waren.
8. Grief II, III en IV voeren, naar de kern genomen, aan dat [B] (in de persoon van [S] ) onjuist heeft gehandeld ten tijde van het uitvoeren van de globale meting. [S] had moeten uitleggen dat hij slechts een globale meting verrichtte, hij had SVO moeten waarschuwen en hij had er, ook bij een globale meting, niet twee meter naast moeten zitten. [S] had, toen hij constateerde dat volgens de globale meting de bouw geen doorgang kon vinden, een nauwkeuriger meting moeten adviseren, dan wel die zelf moeten verrichten. SVO mocht er van uitgaan dat nu door [S] werd bevestigd dat de bouw niet zou kunnen doorgaan, laatstgenoemde zich daarvan voldoende vergewist had.
9. Deze grieven lenen zich naar het oordeel van het hof voor gezamenlijke behandeling. Het hof constateert in de eerste plaats dat partijen het er op zichzelf over eens zijn dat op enig moment, na gerezen twijfel over de maat van het perceel, één of meer keren een globale meting heeft plaatsgevonden waarbij [O] en [S] aanwezig waren. Partijen verschillen van mening over hetgeen tussen [O] en [S] is besproken tijdens de desbetreffende meting(en). Volgens Nationale-Nederlanden heeft [S] er uitdrukkelijk op gewezen dat de meting niet voldoende precies was, volgens SVO was dat niet het geval.
10. Indien juist is, zoals SVO stelt en Nationale-Nederlanden betwist, dat [S] ten tijde van de meting of metingen zonder enig voorbehoud heeft medegedeeld (dan wel: bevestigd) dat de laatste twee woningen niet op het perceel pasten, dan is naar het oordeel van het hof sprake van een verwijtbare fout van [B] . [B] moest er immers van uit gaan dat een dergelijke voorbehoudloze mededeling, afkomstig van de architect, door SVO (als niet-deskundige terzake) als juist zou worden aangenomen. Naar [B] zelf aanvoert is een meting die wordt uitgevoerd met stokken en palen, naar zijn aard niet exact. Gezien de verstrekkende gevolgen in dit geval (de noodzaak van het opstellen van een nieuw bouwplan) mocht van [B] , handelende conform de volgens de SR 1997 op hem rustende verplichtingen, worden verwacht dat zij, toen de globale meting tot de conclusie leidde dat de bouwplannen niet pasten, zou adviseren om een exacte meting te doen uitvoeren. Daarbij is niet relevant of de feitelijke meethandelingen zijn verricht door [O] , in het bijzijn van [S] , of door [S] zelf. Voor zover Nationale-Nederlanden stelt dat óók als later is komen vast te staan dat de oorspronkelijk ontworpen woningen wel op het perceel pasten, het toch zo kan zijn dat de meting door of in het bijzijn van [B] (in de persoon van [S] ) correct was, verwerpt het hof deze stelling. Dit standpunt impliceert immers dat de omvang van het perceel in de periode tussen de litigieuze (globale) meting en de latere constatering dat de woningen er wel op pasten, zou zijn gewijzigd. Dat daarvan sprake was is echter niet gebleken. Ook als juist is dat het perceel kleiner leek doordat slootkanten waren afgekalfd, zoals Nationale-Nederlanden stelt en SVO betwist, geldt dat dit geen invloed heeft op de werkelijke omvang van het perceel, hetgeen een precieze meting had kunnen uitwijzen.
11. Nationale-Nederlanden betwist echter gemotiveerd dat door [S] ter gelegenheid van de globale meting voorbehoudloos is medegedeeld dat de ontworpen woningen niet op het perceel zouden passen. [S] zou integendeel juist hebben gewezen op het globale karakter van de meting en ook hebben geadviseerd om een nieuwe meting door Compositie 5 te laten uitvoeren. Indien juist is dat [S] dit voorbehoud heeft gemaakt, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een verwijtbare fout. In dat geval geldt immers dat SVO er welbewust voor gekozen heeft om af te gaan op de resultaten van globale meting. Nu SVO zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat door [S] ten tijde van de meting voorbehoudloos is medegedeeld dat de ontworpen woningen niet op het perceel pasten, en aldus een verwijtbare fout heeft gemaakt, rusten de stelplicht en de bewijslast daarvan op SVO. Het hof passeert de stelling van SVO dat alleen dan geen sprake is van een verwijtbare fout als [B]
schriftelijkhad geadviseerd om een meer exacte meting te doen uitvoeren. Niet valt in te zien waarom een mondeling advies onvoldoende duidelijk zou zijn.
12. SVO heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op de hierboven onder 1.5 geciteerde brief van [B] van 15 juli 2010. Volgens SVO volgt uit deze brief dat [B] erkent een meetfout gemaakt te hebben. Nationale-Nederlanden heeft betwist dat deze conclusie uit de brief kan worden getrokken. Zij heeft aangevoerd dat de brief is opgesteld door [O] en vervolgens door de heer [X] , die toen reeds op leeftijd was en gezondheidsproblemen had, onder druk van SVO is getekend op het moment dat het faillissement van [B] al was aangevraagd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Nationale-Nederlanden gewezen op een verklaring van [naam] , overgelegd als onderdeel van productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg, waaruit volgt dat de desbetreffende brief in opdracht van de heer [O] van SVO is getypt. Naar het oordeel van het hof kan niet worden uitgesloten dat de desbetreffende brief is opgesteld onder de door Nationale-Nederlanden geschetste omstandigheden. Uit de brief kan bovendien niet worden afgeleid dat door [S] ten tijde van de meting
nietis geadviseerd om een meer precieze meting te (doen) uitvoeren. De brief vermeldt daarover immers niets. Wat betreft de gang van zaken tijdens de globale metingen is verder van belang hetgeen daarover is verklaard door [O] tijdens de zitting in eerste aanleg. In het van die zitting opgemaakte proces-verbaal is daarover het volgende opgenomen.
“Toen de eerste tien woningen werden gerealiseerd kreeg SVO van aannemer en architect te horen dat het bij de punt van het terrein wat krap leek te zijn voor het bouwen van twee woningen met garages. Dit was in 2007. De heer [S] heeft toen in aanwezigheid van de heer [O] van SVO met door [S] rood-wit geblokte palen en een lint metingen verricht. [S] kwam toen tot de bevindingen dat er meters tekort kwamen om de twee woningen met garages te bouwen. De heer [O] heeft zich vervolgens afgevraagd hoe dit zou kunnen. Hij kwam toen op de gedachte dat de greppels die het terrein begrensden ook zijn eigendom waren. Vervolgens heeft hij aan de gemeente gevraagd of hij deze greppels mocht dempen, hetgeen hem niet werd toegestaan. Vervolgens heeft SVO contact gehad met Compositie5 die de oorspronkelijke terreintekening had aangeleverd. Deze vertelde hem dat zij afgegaan waren op de gegevens in het Kadaster. Ze sloten echter niet uit dat de situatie in het terrein inmiddels gewijzigd was. Op 29 juni 2009 heeft [S] in aanwezigheid van de heer [O] en diens buurman Zanger opnieuw metingen verricht met behulp van de rood-wit geblokte palen en een meetlint. De heer [O] heeft nog aan [S] gevraagd hoe nauwkeurig zijn opmetingen waren, waarop [S] antwoordde: “
tot 10 cm nauwkeurig”. (…) In juli 2010 heeft Coenradie de bouwgrenzen uitgezet met behulp van GPS. Deze metingen wezen uit dat de oorspronkelijke maatvoering van Compostie5 correct was. SVO stelt dat zij mocht uitgaan van de bevindingen van het architectenbureau.”
13. Hier tegenover staan de van de zijde van Nationale-Nederlanden in het geding gebrachte verklaringen van [S] . Als onderdeel van productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd een in opdracht van Nationale-Nederlanden door EMN Expertise opgesteld rapport van een onderzoek naar de onderhavige kwestie. In dat rapport is opgenomen, onder het kopje “verklaring verzekerde” een weergave van hetgeen [S] aan de onderzoeker zou hebben verklaard. Dit deel van het rapport luidt voor zover van belang als volgt.
“Toen blijkbaar de hoofdaannemer in oktober 2008 de twee laatste woningen van het type D wilde inmeten en uitzetten, pasten deze volgens hem niet op de overgebleven ruimte van de bouwkavel. De opdrachtgever meldde dit ons, waarop wij ter controle met een meetlint globaal de beschikbare kavelbreedte, zijnde de ruimte tussen de sloten ter hoogte van de voorgevels van de laatste 2 woningen hebben gemeten. Hierbij bleek dat de beschikbare ruimte tussen de beide sloten aan weerszijden van de bouwkavel inderdaad onvoldoende was. Hierop hebben wij in december 2008 in overleg met de opdrachtgever een nieuw bouwplan ontwikkeld waarbij wij de 2-onder-1-kapwoningen in eerste instantie hebben gewijzigd in een enkele vrijstaande woning, waarop de gemeente in verband met het bestemmingsplan bezwaar aantekende. Vervolgens hebben wij de 2-onder-1-kapwoningen verkleind waardoor zij wel op het kavel zouden passen.”
14. Verder is in het geding gebracht een verklaring [S] van 17 mei 2012 (overgelegd als onderdeel van productie één bij de conclusie van antwoord in de onderhavige procedure) waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen.
“Naar aanleiding van de opmerking door [O] (S.V.O) dat de twee onder eenkap woningen 11 en 12 niet op het perceel konden – hij had dat naar zijn zeggen zelf gemeten- is door [O] in mijn bijzijn een “controlemeting” gemaakt waarbij ik aan het adres van [O] de opmerking maakte dat de meting met behulp van een meetband en draad i.v.m diverse obstakels op het terrein (hopen zand, beplanting, enz.) niet het beoogde en juiste resultaat zou opleveren. De meting heeft toch plaatsgevonden. Ik heb hem nog geadviseerd om een nieuwe opmeting door Compositie 5 te laten uitvoeren maar dat is niet gebeurd. De bewering door [O] dat de woningen er niet opkonden was m.i. niet gestoeld op enige vorm van juistheid. Op de situatietekening ingediend voor bouwvergunning en waarvoor ook vergunning is verleend door de gemeente, konden de woningen er namelijk wel op. De heer [O] kwam na de controlemeting met een door hem gemaakte schets van een vrijstaande woning. Hij gaf opdracht om daarvan een tekening te maken. Het was een vrijstaande woning met kantoor die hij, zo zei hij, later zelf zou gaan gebruiken. De gemeente heeft de bouwvergunning voor deze woning geweigerd. In opdracht van de heer [O] is toen de tekening van de beoogde oorspronkelijke dubbele woning door mij aangepast. De heer [O] vertelde nog dat de aangepast twee onder eenkapwoning in een later stadium geschikt zou worden gemaakt voor bewoning en kantoor waar hij dan zelf zou gaan wonen.”
15. Van de zijde van Nationale-Nederlanden is bij de memorie van antwoord tot slot een e-mail overgelegd van [S] van 12 november 2015, die voor zover van belang luidt als volgt.
“De opmeting is ter plaatse geschied in het bijzijn van dhr. [O] van SVO en ik dacht de uitvoerder van de aannemer. De opmeting is gebeurd met behulp van een meetlint –draad en piketten waarbij ik toen heb aangegeven dat deze meting niet erg nauwkeurig was daar op het terrein diverse obstakels aanwezig waren in de vorm van hopen zwarte grond welke dus een nauwkeurige meting niet mogelijk zou maken, maar de meting heeft desondanks toch plaatsgevonden op verzoek van dhr. [O] van SVO. Er is toen nog sprake van geweest om ter rechterzijde de bestaande sloot deze te voorzien van een betonbuis daar de bestaande sloot wel erg breed was geworden in de loop van de tijd, maar of dit daadwerkelijk is uitgevoerd is mij niet bekend.”
16. De door SVO in de akte van 5 januari 2016 gesignaleerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van [S] maken niet dat aan die verklaringen geen belang behoeft te worden gehecht; de kern is dat [S] heeft verklaard een nauwkeuriger meting geadviseerd te hebben. Het bovenstaande leidt het hof tot het oordeel dat de brief van 15 juli 2010 gecombineerd met hetgeen door [O] is verklaard op de zitting in eerste aanleg, in het licht van de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting door Nationale-Nederlanden, onvoldoende is om bewezen te achten dat van de zijde van [B] naar aanleiding van een globale meting voorbehoudloos is medegedeeld dat de oorspronkelijk ontworpen woningen niet op het perceel zouden passen. SVO heeft geen bewijsaanbod gedaan betrekking hebbende op hetgeen is besproken tijdens de globale meting (of metingen). SVO heeft (in de memorie van grieven onder 22) enkel aangeboden om te bewijzen dat de keerwanden aanwezig waren toen [S] de meting verrichtte, alsmede (in de akte van 5 januari 2016 sub 3) dat het perceel altijd voldoende groot is geweest om het oorspronkelijke bouwplan op te realiseren. Deze stellingen van SVO, indien bewezen, leiden niet tot het slagen van de grieven. Dit bewijsaanbod zal derhalve worden gepasseerd als niet relevant.
17. De conclusie is dat de grieven falen en de vorderingen van SVO niet toewijsbaar zijn. Het vonnis in eerste aanleg zal, met aanvulling van gronden, worden bekrachtigd. SVO zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 1.937,= aan griffierecht en € 2.446,50 aan kosten advocaat.