Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 1 november 2016
[appellant],
[geïntimeerde],
Het geding
heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Hierna is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
(1.1) [geïntimeerde] heeft aan [appellant] verhuurd bedrijfsruimte, met twee slaapkamers, gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) tegen een vooraf te betalen huurprijs van € 650,-- per maand.
(1.2) Bij brief van 28 oktober 2014 (productie 3 inleidende dagvaarding) is [appellant] door de deurwaarder van [geïntimeerde] aangeschreven wegens achterstand in de huurbetalingen. De deurwaarder heeft daarbij geschreven dat [appellant] niet tijdig vóór de eerste van elke maand de huur heeft betaald aan de verhuurder en ook een achterstand heeft laten ontstaan van € 2.300,-- (huur over januari, februari en december 2013 en nog een huurbedrag van € 150,-- over september 2014 en een huurbedrag van € 200,-- over oktober 2014). In de brief werd aanspraak gemaakt op genoemd bedrag van € 2.300,-- plus buitengerechtelijke kosten indien niet binnen veertien dagen was betaald. Tevens werden voor dat geval rechtsmaatregelen aangekondigd.
(1.3) [geïntimeerde] heeft vervolgens [appellant] bij dagvaarding van 19 januari 2015 gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Den Haag met een vordering (uitvoerbaar bij voorraad) tot ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde wegens herhaalde huurachterstand, alsmede tot betaling van de huurachterstand van € 2.150,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De huurachterstand was in de dagvaarding als volgt opgebouwd: huur januari 2013, februari 2013 en december 2013,--, plus een gedeelte van de huur over september 2014 ten bedrage van € 200,--.
(1.4) [appellant] heeft de vordering bij de kantonrechter betwist, stellende dat hij steeds cash betaalde en dat de huurovereenkomst pas op 1 april 2013 was ingegaan (zie huurcontract, productie 1 bij inleidende dagvaarding). Namens [geïntimeerde] is ter comparitie van 17 maart 2015 (waarbij [appellant] in persoon en [geïntimeerde] bij gemachtigde was verschenen) aangevoerd dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen met onbetaald gebleven huurtermijnen over de maanden februari en maart 2015.
(1.5) [geïntimeerde] heeft bij akte van 14 april 2015 aangevoerd dat de huurovereenkomst al was ingegaan op 1 juli 2011, daarbij verwijzend naar de huurovereenkomst, die thans als productie 2 bij de memorie van grieven is gevoegd (en kennelijk ook was gevoegd bij de betreffende akte maar daarbij niet is aangetroffen in het huidige procesdossier). Dit huurcontract noemt als looptijd 1 juli 2011 tot 1 juli 2013. [appellant] heeft op deze akte (hoewel volgens de kantonrechter behoorlijk opgeroepen) niet meer gereageerd.
(1.6) De kantonrechter heeft bij het thans bestreden vonnis van 9 juni 2015 de gevorderde ontbinding en ontruiming (uitvoerbaar bij voorraad) toegewezen. Omtrent de huurachterstand heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] heeft erkend dat hij in januari en februari 2013 het gehuurde heeft gebruikt, zodat ook over deze maanden huur verschuldigd is en dat [appellant] naar zijn zeggen geen bewijs heeft van de contante betalingen. De huurachterstand is door de kantonrechter in het thans bestreden vonnis van 9 juni 2015 becijferd op een bedrag van € 3.600,-- en wel als volgt:
- januari 2013 € 650,--
- februari 2013 € 650,--
- december 2013 € 650,--
- september 2014 € 150,--
- oktober 2014 € 200,--
- februari 2015 € 650,--
- maart 2015 € 650,--.
(1.7) Het door [appellant] gehuurde is op 26 juni 2015 ontruimd.
(1.8) [appellant] is voordien naar de Huurcommissie gegaan, met het verzoek de huurprijs tijdelijk te verminderen wegens gebreken. De Huurcommissie heeft dit verzoek van [appellant] op 16 april 2015 ontvangen. [geïntimeerde] is niet door de Huurcommissie gehoord omdat hij te laat was voor de hoorzitting van 13 augustus 2015. [geïntimeerde] stelt bij memorie van antwoord (27) dat hij de brief d.d. 16 februari 2015 van [appellant] omtrent de door hem gestelde gebreken, welke brief door de Huurcommissie wordt genoemd, nooit heeft ontvangen. Bij uitspraak van 13 augustus 2015 heeft de Huurcommissie de huur vanaf 1 maart 2015 tijdelijk verlaagd tot € 260,-- per maand.
De grieven en het verweer
(I) [geïntimeerde] heeft de kantonrechter onjuist voorgelicht door te stellen dat de maanden januari en februari 2013 niet waren betaald. Bij juiste voorlichting zou ontbinding niet gerechtvaardigd zijn geweest.
(II) Daardoor heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] deze huur nog verschuldigd was.
(III) De huurtermijnen februari, maart en april 2015, telkens van € 650,-- (dus in totaal € 1950,--) heeft hij inmiddels per bank voldaan (productie 6 memorie van grieven), terwijl hij de huurbetalingsverplichtingen daarná heeft opgeschort in afwachting van de beslissing van de Huurcommissie.
(IV) De huur over december 2013, september 2014 en oktober 2014 (samen een bedrag van € 1000,--) heeft hij contant betaald. Hij biedt dit te bewijzen aan.
Vanaf mei 2015 heeft hij niet meer betaald. Hij heeft zijn betalingen toen opgeschort vooruitlopend op de beslissing van de Huurcommissie.
(V) Ten onrechte heeft de kantonrechter buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen.
Samenvattend heeft [appellant] aangevoerd dat de huurachterstand niet zodanig was dat ontbinding gerechtvaardigd was, zodat de uitspraak van de kantonrechter vernietigd moet worden.
Beoordeling van de grieven
Het hof geeft partijen dringend in overweging om het laatste geschilpunt (de betaling van € 1.000,-- waarover het getuigenverhoor zal gaan) in onderling overleg te regelen. Dit was indertijd bij de comparitie na aanbrengen immers ook de inzet van partijen.
Beslissing
- laat [appellant] toe tot bewijs van zijn stelling dat hij de huur over december 2013, september 2014 en oktober 2014 (respectievelijk een bedrag van € 650,--, € 150,-- en
- bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
- verzoekt de raadslieden om met elkaar te overleggen over het aantal getuigen en zo mogelijk ook de getuigen van [geïntimeerde] (in het tegengetuigenverhoor) dezelfde ochtend te laten horen; om de raadsheer-commissaris tijdig van dit voornemen op de hoogte te brengen.
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden januari tot en met maart 2017, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van het volledige procesdossier in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- wijst partijen op het slot van rechtsoverweging 10;
- houdt iedere verdere beslissing aan.