Uitspraak: 5 oktober 2016
Zaaknummer : 200.193.246/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5944
Zaaknummer rechtbank : C/09/493545
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Balikci-Yildiz te Den Haag,
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
beiden wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 maart 2016 van de rechtbank Den Haag, welke beschikking door de rechtbank Den Haag is verbeterd bij beschikking van 20 mei 2016.
De raad heeft op 29 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
Voorts is bij het hof van de zijde van de vader op 23 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 31 augustus 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- [naam1] namens de raad;
- [naam2] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de minderjarige [naam 2] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), beëindigd en is de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige af te wijzen, kosten rechtens.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De raad merkt in zijn verweerschrift op dat de hoger beroepstermijn op het moment van het indienen van het hoger beroepschrift van de vader reeds verstreken was.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu de vader in eerste aanleg in de procedure is verschenen, geldt voor hem een beroepstermijn van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak (artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). De beroepstermijn liep derhalve af op 16 juni 2016. Aangezien de vader bij faxbericht van 15 juni 2016 zijn hoger beroepschrift heeft ingediend, was de hoger beroepstermijn nog niet verlopen. Gelet op het voorgaande is de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Nieuw verzoek ter zitting
6. De advocaat van de vader heeft ter zitting van het hof mondeling verzocht om een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de vraag of aan alle vereisten voor de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige is voldaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 283 jo. 130 Rv is een verzoeker bevoegd zijn verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen zolang door de rechter nog geen eindbeschikking is gegeven. Nu de vader zijn verzoek met betrekking tot het deskundigenonderzoek niet schriftelijk heeft gedaan, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten van voornoemde artikelen. Het hof zal het verzoek van de vader derhalve buiten beschouwing laten.
Beëindiging van het gezag
8. De vader stelt dat niet aan de vereisten voor de beëindiging van het gezag over de minderjarige is voldaan. Volgens de vader blijkt uit het rapport van de raad op geen enkele manier dat de ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd. De minderjarige heeft juist veel vooruitgang geboekt sinds hij bij de pleegmoeder is geplaatst. Meerdere doelen uit het plan van aanpak zijn bereikt en de vader heeft er het volste vertrouwen in dat alle doelen bereikt zullen worden. Verder heeft de vader sinds een aantal maanden weer omgang met de minderjarige (een keer per maand). Ook kan hij het goed vinden met de pleegmoeder. Anders dan in eerste aanleg stemt de vader thans duurzaam en consistent in met de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de huidige pleegmoeder. Zij beschikt over de opvoedingsvaardigheden met betrekking tot de beperking van de minderjarige. Verder werken de vader en de gecertificeerde instelling aan een uitbreiding van de omgangsregeling. Er is reeds een aantal maanden een goede en constructieve samenwerking met de gecertificeerde instelling. De vader krijgt veel steun van de gecertificeerde instelling en hij doet hard zijn best om de gestelde doelen te behalen. Voorts heeft de vader al geruime tijd zijn leven op de rit. Hij is inmiddels verhuisd naar een grotere woning, zodat hij een fijne omgeving voor de minderjarige kan creëren. De vader is van mening dat zijn deelname in het leven van de minderjarige belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Volgens de vader is er in de huidige situatie in het geheel geen bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige en hoeft hij het enige dat hij nog heeft, het gezag, niet kwijt te raken.
9. De raad is van mening dat de vader de opvoeding en verzorging van de minderjarige niet op zich kan nemen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn. Een terugplaatsing is ook niet in het belang van de minderjarige vanwege zijn kwetsbaarheid door zijn forse ontwikkelingsachterstand. Er lijkt sprake te zijn van autisme. De opvoeding van de minderjarige vraagt meer dan van een gemiddelde opvoeder verwacht kan worden. De vader heeft in de eerste levensjaren van de minderjarige nauwelijks een rol gespeeld. De raad acht het in het belang van de minderjarige om op te groeien binnen het huidige pleeggezin. Verder wordt op dit moment niet meer gewerkt aan de doelen binnen een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, omdat dit niet meer de geëigende maatregelen zijn. Nu het niet in de verwachting ligt dat de vader de zorg van de minderjarige op zich kan nemen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn, is volgens de raad een gezagbeëindigende maatregel geïndiceerd. Het belang van de minderjarige op een continuering van de huidige opvoedingssituatie dient te prevaleren boven het recht van de vader om met het gezag belast te blijven. De raad hoopt dat de gezagsbeëindiging van de vader rust brengt voor de minderjarige, maar ook voor de vader, zodat hij zich nog meer kan gaan richten op het positief vorm geven van het contact met de minderjarige.
10. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting van het hof verklaard dat de bezoeken van de vader aan de minderjarige worden begeleid door de gezinsvoogd. Ook de pleegmoeder, waaraan de minderjarige inmiddels is gehecht, is bij de bezoeken aanwezig. Bij de laatste drie bezoeken is de vader – om diverse redenen – niet aanwezig geweest. De vader breekt de bezoeken met de minderjarige vaak voortijdig af. Ook als dat niet noodzakelijk is. Verder is de vader vaak moeilijk bereikbaar. De gecertificeerde instelling is van mening dat de vader een belangrijke rol in het leven van de minderjarige heeft, maar dat betrokkenheid vrij minimaal is. Voorts loopt de minderjarige fors achter in zijn ontwikkeling, maar maakt hij wel sprongen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat hij naar een reguliere school kan. De minderjarige kan in zijn huidige pleeggezin blijven.
11. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
12. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een terugplaatsing van de minderjarige bij (één van) de ouders niet meer tot de mogelijkheden behoort en het toekomstperspectief van de minderjarige in zijn huidige pleeggezin ligt. Daarmee wordt het doel van zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing, te weten het toewerken naar een terugplaatsing van de minderjarige bij één van de ouders, niet meer bereikt. Hoewel de vader in hoger beroep heeft laten weten dat hij thans niet meer beoogt om de minderjarige bij hem terug te laten plaatsen, leidt dat niet tot een ander oordeel. De enkele bereidheid van een ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van het kind is immers niet doorslaggevend bij de toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag. Daarnaast bestaat bij het hof – mede gelet op het feit dat de vader in eerste aanleg nog heeft betoogd dat een terugplaatsing van de minderjarige op langere termijn wel te verwachten is – gerede twijfel over de bereidheid van de vader om de minderjarige duurzaam in het pleeggezin te laten opgroeien. De onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft hierdoor voortduren, hetgeen zal leiden tot onduidelijkheid en spanningen bij de minderjarige en zijn ontwikkeling zal schaden. Naar het oordeel van het hof moet onder de gegeven omstandigheden aan de belangen van de minderjarige bij continuering van de huidige opvoedingssituatie, duidelijkheid over zijn toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de vader om met het gezag te blijven belast. Het hof acht de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende om de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden.
13. Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke gronden voor een beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige aanwezig is, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Den Haag;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.M. van Baardewijk en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2016.