ECLI:NL:GHDHA:2016:3072

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
200.176.670/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en onderpand auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over een huurachterstand en de teruggave van een auto die als onderpand diende voor huurverplichtingen. [appellant] huurde een bedrijfspand van [geïntimeerde] en had een huurachterstand van € 17.500,-. Na een afspraak met de echtgenote van [appellant] zou het bedrijfspand op 1 februari 2010 worden ontruimd. [geïntimeerde] had de autosleutels van de Mercedes Vito van [appellant] ontvangen, maar de auto werd niet teruggegeven na de ontruiming. [appellant] vorderde de teruggave van de auto of de schadevergoeding van € 5.000,-. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] de auto als onderpand mocht houden, omdat er een huurachterstand was en de auto als verhaalsobject diende. In hoger beroep bestreed [appellant] dit oordeel, maar het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de huurachterstand bij [geïntimeerde] lag, maar dat [appellant] zelf had erkend dat er een huurachterstand was. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.176.670/01
Zaaknummer rechtbank : 3884124 CV EXPL 15-8277

arrest van 25 oktober 2016

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. T. Bas (correspondentieadres) te Rotterdam.

Het geding

Voor het procesverloop tot aan het tussenarrest van 10 november 2015, verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal gemaakt. Daarna heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) twee grieven gericht tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, van 28 augustus 2015 en gevorderd het vonnis te vernietigen en alsnog toe te wijzen zijn vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem € 5.000,- te betalen. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden. Vervolgens is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Partijen zijn het niet eens over wat er precies gebeurd is, maar op grond van hetgeen over en weer is gesteld en niet (of onvoldoende) betwist, staat wel het volgende tussen partijen vast.
[appellant] huurde van [geïntimeerde] een bedrijfspand aan de Riemsdijkweg 13 in Rotterdam (hierna: het bedrijfspand) voor een huurprijs van € 2.500,- per maand. [appellant] gebruikte het bedrijfspand voor het maken van meubels. Eind 2009 was een huurachterstand ontstaan. [geïntimeerde] is vanwege die huurachterstand bij de woning van [appellant] langsgegaan en heeft daar gesproken met de echtgenote van [appellant] (hierna: [de echtgenote]). [de echtgenote] liet hem weten dat [appellant] overspannen was geraakt en voor onbepaalde tijd naar Turkije was vertrokken. Zij heeft met [geïntimeerde] afgesproken dat het bedrijfspand per 1 februari 2010 zou zijn ontruimd. [geïntimeerde] heeft (kort) daarna op enig moment kunnen beschikken over de autosleutels (zonder de autopapieren) van de aan [appellant] toebehorende Mercedes Vito met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
Op 1 februari 2010 is de bedrijfsruimte leeg en schoon opgeleverd. De huurachterstand was niet door betalingen ingelopen.
2.1
[appellant] heeft voor de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] de auto aan hem teruggeeft of, indien hij daartoe niet in staat is, dat hij de waarde van de auto in 2010, zijnde volgens [appellant] € 5.000,-, als schade aan hem vergoedt. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] de auto in onderpand voor de huurverplichtingen heeft gekregen van [de echtgenote], die daartoe niet bevoegd was, en dat [geïntimeerde] de auto in elk geval terug had moeten geven nadat het bedrijfspand netjes was opgeleverd op 1 februari 2010 omdat op dat moment de huurschuld was kwijtgescholden. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurachterstand was, dat er zonder nader bewijs van kan worden uitgegaan dat deze € 17.500,- betrof en dat er een afspraak was die inhield dat [geïntimeerde] de huurschuld op zich zou nemen als het gehuurde leeg en schoon zou worden opgeleverd. Voorts heeft de kantonrechter vastgesteld dat [geïntimeerde] de (sleutels van de) auto als onderpand voor de huurverplichtingen van [de echtgenote] heeft gekregen. Volgens de kantonrechter kan aan [geïntimeerde] niet worden tegengeworpen dat [de echtgenote] niet bevoegd was om de auto aan [geïntimeerde] in onderpand te geven, omdat [geïntimeerde] mocht aannemen dat zij een toereikende volmacht had.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat nu de auto als verhaalsobject heeft gediend, het niet voor de hand lag dat [geïntimeerde] die moest teruggeven zodra het gehuurde zou zijn opgeleverd, omdat de waarde van de auto veel minder was dan de hoogte van de huurachterstand en er dus een restschuld overbleef. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt een redelijke uitleg van voornoemde afspraak tot het oordeel dat bedoeld was de restschuld kwijt te schelden.
3.1
De eerste grief van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] geen nader bewijs hoeft te leveren van de gestelde huurachterstand. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat er een achterstand was van slechts € 5.500,-. Deze achterstand kon worden verrekend met een tegenvordering ter zake van de levering van een bank (ad € 3.165,40) en de borg van € 2.500,-. Het hof begrijpt hieruit dat er volgens [appellant] geen schuld was waarvoor de auto als onderpand zou dienen.
3.2
In het licht van de stellingen dat de auto als onderpand voor de huurverplichtingen diende, ligt de bewijslast van de hoogte van de huurachterstand in beginsel bij [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft immers aangevoerd dat hij gerechtigd was over de auto van [appellant] te beschikken omdat die auto als onderpand voor huurverplichtingen diende. In dat geval kan er slechts indien (en voor zover) de huurverplichtingen niet zijn voldaan, grond zijn voor het onder zich houden van de auto als onderpand.
3.3
Deze bewijslastverdeling baat [appellant] echter niet. [appellant] heeft immers in hoger beroep zelf (reeds ter comparitie) het standpunt ingenomen dat de huur tot 13 oktober 2009 was betaald behalve € 5.500,-. Deze huurachterstand staat dus vast. Vaststaat ook dat de huurovereenkomst niet per 13 oktober is beëindigd. Pas op 1 februari 2010 is het bedrijfspand opgeleverd. Over de maanden november, december en januari ontstonden dus eveneens huurbetalingsverplichtingen (van telkens € 2.500,). [appellant] heeft geen huur meer betaald. Ook zonder (nadere) bewijslevering door [geïntimeerde] van de precieze hoogte of het precieze aantal maanden van de huurachterstand staat daarom al (op grond van de onbetwiste stellingen) vast dat er een huurachterstand is ontstaan van (aanzienlijk) meer dan de door [appellant] gestelde waarde van de auto. Daardoor staat tevens al vast dat er ook bij afgifte van de auto aan [geïntimeerde], een restschuld bleef.
Geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat een redelijke uitleg van de hiervoor genoemde afspraak (dat [geïntimeerde] de huurschuld op zich zou nemen als [appellant] het gehuurde leeg en schoon zou opleveren) inhoudt dat bedoeld was de restschuld, naar het hof begrijpt, pas na het te gelde maken van de auto kwijt te schelden. In het licht van de stellingen dat de auto als onderpand voor de huurverplichtingen diende, is [geïntimeerde] dus niet verplicht de auto terug te geven. Eventueel verhaal op de auto maakte immers onderdeel uit van de afspraak. De grief treft geen doel.
4.1
De tweede grief van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat vaststaat dat [geïntimeerde] van [de echtgenote] de sleutels van de auto heeft gekregen. [appellant] voert in de toelichting op zijn tweede grief aan dat hij het hele idee van het onderpand loslaat. Hij biedt aan zichzelf, [de echtgenote] en zijn zoon te doen horen.
4.2
Het verweer van [geïntimeerde] hield (onder meer) in dat de auto op het bedrijfsterrein stond, dat hij die alleen op de openbare weg voor de deur van [appellant] heeft gezet en dat hij de auto niet heeft. Het hof begrijpt dat [appellant] gelet op dit verweer, het standpunt inneemt dat de auto nooit als onderpand voor [geïntimeerde] heeft gediend. Dit baat [appellant] niet. [appellant] stelt immers (thans) dat [de echtgenote] de sleutels aan haar broers heeft afgegeven en dat hij geen idee heeft wat er met de auto is gebeurd, behalve dat deze na oplevering uiteindelijk niet meer aanwezig was op het terrein van het gehuurde. Op grond van deze stellingname heeft [appellant] geen grond om de auto
van [geïntimeerde]terug te vorderen. De omstandigheden dat [geïntimeerde] de auto voor de deur heeft gezet, dat de autosleutels
aan de broerszijn afgegeven en dat de auto vervreemd is, vormen – ook als zij zijn bewezen – onvoldoende grond om [geïntimeerde] te verplichten de auto (of de waarde daarvan) aan [appellant] af te geven. Evenmin is de mogelijkheid dat de auto na de oplevering nog op het eigen terrein bij het bedrijfspand stond en toen is verkocht, daarvoor voldoende. Er is onvoldoende gesteld en onderbouwd om in dit geding aan te nemen dat ontruiming van het pand onrechtmatig door [geïntimeerde] is gedaan.
5. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen van beide grieven doel treft, zodat het vonnis moet worden bekrachtigd. Aan het bij memorie van antwoord door [geïntimeerde] opgeworpen verweer dat de vordering is verjaard (waarop [appellant] nog niet heeft gereageerd) komt het hof niet toe. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het hoger beroep te dragen.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2015;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,- aan griffierecht en € 1.264,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, A Dupain en M.A.F. Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.